Column | Het grote niets als statement

Marcel van Roosmalen

We waren weer eens een week in mijn geboorteplaats Arnhem, sinds ik geen reden meer heb om er naartoe te moeten, vind ik de stad steeds mooier. Zo mooi dat ik ons er niet definitief durf te vestigen. Het water in de oase is vooral lekker vanwege de droogte in de woestijn.

Op 4 mei stonden we tussen de Arnhemmers bij de Dodenherdenking bij de Eusebiuskerk die in de oorlog zo zwaar is beschadigd dat hij nooit meer normaal is opgebouwd, wat er nu staat is het maximaal haalbare, de mislukking is inmiddels omarmd. De stilte duurt in Arnhem langer dan twee minuten. De mensen beginnen een minuut of vijf eerder hun mond al te houden. Voor de zekerheid, want burgemeester Ahmed Marcouch heeft de wind eronder. Van alle burgemeesters waarmee het Rijk ons heeft opgezadeld is hij de beste. Hij heeft het respect teruggebracht in de stad en instinctief het sleuteltje naar de harten van zijn inwoners gevonden. De Arnhemmer houdt ervan om kort gehouden te worden. Dat en duidelijkheid, en voor de rest moet je ’m met rust laten.

Een dag later in café ‘de Amstelhoek’ aan de Hommelseweg, een lokaal waar het nog 1977 is, er mag heel nadrukkelijk niet gepind worden, de overheid kijkt altijd mee, en er hangt een ingelijste foto van een zaalvoetbalteam met en Simon Tahamata en Willem van Hanegem en local hero Charly Bosveld onder een stoffige Vitesse-shawl. De omgangsvormen zijn meezingen met Nederlandstalig, ook als je de tekst niet kent. Ik gaf het bij binnenkomst, net als eerdere keren, twee bier.

Zelfdestructie kan ook feestelijk, mits je er maar treurig bij kijkt. Iedereen heeft er een verhaal, vaak al jarenlang hetzelfde. Nadrukkelijk aanwezig: Michella Kox, te zien in Echte Meisjes in de jungle, een televisieconcept waarin ze schreeuwend tot haar recht komt. Als ze zich aangevallen voelt, lees altijd, trekt ze ten strijde. Meteen op iemand af stormen als die bijvoorbeeld zegt dat ze een bekend gezicht heeft.

„Ja, nou en?! Wat heb jij?”

Wij durfden niet eens te kijken, het was een van haar ooms, die op zijn beurt weer verwant is met de eigenaar van het café die haar erop attent maakte dat er met mij nog iemand het café was binnengestapt die weleens op televisie was geweest. Ze ging voor ons staan en prikte zichzelf met een van die lange nagels in het borstvel.

Een zin als: „Ja, hier ben ik, nou en?”

Ze ging naar de stad, vijftien meter verderop.

Met een taxi.

„Ik ga echt niet lopen.”

Het grote niets verheven tot statement.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.

Lees verder…….