Politiechef Martin Sitalsing: ‘Het is de kunst elkaar aan te spreken zonder dat er meteen een conflict ontstaat’


Foto Frank Ruiter

Interview

Martin Sitalsing (60), politiechef Midden-Nederland, moest als beginnend agent altijd opletten dat er geen schoensmeer op de wc-bril zat. Dat vond hij geen enkel probleem. „Maar humor kan ook doorslaan.”

In een lichtbruin jasje en zwart overhemd loopt politiechef Martin Sitalsing (60) binnen bij het Utrechtse restaurant Bunk, een verbouwde kerk om de hoek bij politiebureau Paardenveld. Op ons verzoek draagt hij geen uniform, gezien het informele karakter van het gesprek. Ik vraag of hij zich heeft moeten omkleden. Nee hoor, lacht hij, hij had er vanochtend al rekening mee gehouden. Normaal draagt hij wel zijn uniform – „als de leiding dat niet doet, vergroot het de kloof met de uitvoering” – en het zou hem ook nu niet uitgemaakt hebben. Wel was zijn entree dan wat anders geweest. „Als je in uniform ergens binnenkomt heb je altijd even wat ik noem het sinterklaaseffect. Dat mensen opkijken, groeten, even een opmerking maken.”

Hij heeft ook een vraag voor mij. De serveerster leidde hem recht naar ons tafeltje, al voor hij iets had gezegd. „Hoe wist zij dat ik eraan kwam, had jij dat verteld?” Ik beken dat ik haar een foto van hem had laten zien op mijn telefoon omdat ik geen zicht had op de ingang. Wordt hij anders nooit herkend? „Soms wel, ja ja ja.” Luchtig: „Ik ben vaak neergezet als de hoofdcommissaris met een andere huidskleur. Dat blijft denk ik bij veel mensen hangen als een opvallende combinatie.”

Naast de leiding over het regiokorps Midden-Nederland – Flevoland, Utrecht en een deel van Noord-Holland – heeft Martin Sitalsing landelijke portefeuilles, waaronder de aanpak van racisme en discriminatie. Een hoofdpijndossier. Dit jaar verscheen de tv-documentaire De blauwe familie, waarin (oud-)politiemensen indringend praten over hun ervaringen met racisme bij de politie. Bij een debat in De Balie erkende Sitalsing dat racisme en discriminatie structurele problemen zijn, „in de systemen, werving en selectie, de manier waarop we controles uitvoeren”.

Tegelijk is hij zelf een tegenvoorbeeld, zegt hij nu. „Ik werk al 37 jaar bij de politie en heb het prima naar mijn zin.” En hij kent nog wel „duizend voorbeelden” van mensen „met welke achtergrond dan ook” die zich binnen de politie „ontzettend gewaardeerd voelen”. Dat de politie wegens pensionering binnen vijf jaar 17.000 nieuwe mensen nodig heeft, ziet hij als „heel veel kans om te investeren in diversiteit, ook zichtbare diversiteit, met name in de grote steden”. Al is het nu nog zo dat een kwart van de nieuwe politiemensen met een migratie-achtergrond de politie weer de rug toekeert. Aan hem om daar iets aan te doen.

Wat, daar komen we nog op. Een Engelssprekende ober vraagt wat we willen eten, Sitalsing kiest het broodje rendang. Hij woont in Groningen, is dat niet heel ver van zijn werk? „Welnee, hoe groot is Nederland nou. Ik heb een auto met chauffeur dus ik kan altijd doorwerken.” Hij verblijft vaak in een appartement bij het huis van zijn zus, vertelt hij, in de bossen bij Zeist. Twee van zijn drie dochters studeren in Utrecht – ze doen geneeskunde en pedagogische wetenschappen. Zijn oudste dochter heeft rechten gestudeerd en werkt net als zijn vrouw bij een organisatieadviesbureau. „Mijn zoon doet mbo handhaven, toezicht en veiligheid, die wil graag bij de politie. Leuk hè?”

Zijn zoon, het jongste kind, kwam bij hen nadat hij en zijn vrouw zich hadden opgegeven voor crisisopvang in de jeugdzorg. „Hij was vijf maanden, we waren meteen stapeldol op hem. Hij kon niet terug naar zijn biologische ouders. Nou, zeiden we, dan blijft hij lekker bij ons. Toen hij twaalf was, heeft hij ook onze achternaam gekregen.”

Gaan we niet doen

De eerste negen jaar van zijn leven woonde Sitalsing in Suriname. Daar leerde hij om te gaan met „veel verschillende soorten mensen”, zegt hij. Bij zijn ouders kwam iedereen over de vloer. „Ze waren beiden Hindoestaans, maar mijn moeder met het islamitische geloof en mijn vader met het hindoegeloof. Dat ging eigenlijk niet samen, hun ouders vonden het ook helemaal niet goed. Ik denk dat hun blik daardoor veel breder geworden is.” Hoe hebben ze dat onderling opgelost, vraag ik. „Eigenlijk door niets meer aan het geloof te doen”, grinnikt hij. „Mijn moeder heeft nog vastgehouden aan een aantal gebruiken: geen varkensvlees, tradities rond overlijden. Mijn vader taalde er niet naar. Zelf ben ik ook niet gelovig.”

Het gezin verhuisde naar Nederland toen de oudste zoon ging studeren. Voor Martin, het derde kind van vier, heeft dat een beetje zijn basisschooltijd verpest. „Op mijn eerste school in Alphen aan den Rijn kreeg ik een lts-advies, lagere technische school. Gaan we niet doen, zeiden mijn ouders. Ik ging naar groep 8 op een andere school in Alphen aan den Rijn en toen verhuisden we naar Zaandam. Kwam ik wéér op een andere school.” In Zaandam deed hij vwo. „Daar ben ik eigenlijk pas een beetje geland.” Met een groepje vrienden ging hij economie studeren. „Een paar sportvrienden zaten bij de politie, mij trok dat ook. Maar er was in de Surinaamse gemeenschap een negatief beeld van de politie door de bejegening van Surinamers op de Zeedijk en in de Bijlmer. Mijn moeder zei: ‘racistische organisatie, nooit aan beginnen’.”

Zijn moeder overleed jong, ze was net vijftig.

Buiten de lijntjes kleuren

Daarna besloot hij te gaan doen wat hij leuk vond: de tweejarige politieschool, niet eens de vierjarige politieacademie, die opleidde tot leidinggevende – tot verbijstering van zijn vader. Hij begon op straat in Amsterdam. Later zou hij alsnog de politieacademie doen, waar hij ook zijn vrouw zou ontmoeten. Nog later rondde hij naast zijn werk de studie bestuurskunde af.

Zijn oudste broer, die leed aan depressies, maakte als jonge dertiger een einde aan zijn leven. In tv-programma De geknipte gast vertelde Martin Sitalsing onlangs dat hij toen de neiging had snel weer over te gaan tot de orde van de dag, en nu vindt dat zijn broer misschien een minder liefdevol afscheid kreeg dan hij verdiende.

Het eten komt op tafel. „Dat ziet er goed uit met die bloemkooltjes erop.” Hij luncht meestal tijdens het werk, zegt hij. „Dus het is wel even een uitje dat ik nu bij jou zit.”

Dat hij 37 jaar bij de politie werkt, is niet helemaal waar. Hij was zeven jaar weg: tussen 2012 en 2019 was hij bestuurder in de jeugdzorg en de ggz. Waarom was dat?

„Bij de vorming van de nationale politie in 2012 was ik korpschef van Twente. We gingen van 26 regiokorpsen naar tien eenheden. Ik kreeg te horen dat ik na de reorganisatie geen politiechef meer zou zijn. ‘Ik heb nu geen behoefte aan mensen die buiten de lijntjes kleuren’, zei de beoogd korpschef tegen mij.” Deed hij dat, buiten de lijntjes kleuren? „Kennelijk stond ik zo bekend. Ik was bezig particuliere beveiligers te laten aansluiten op de meldkamer, zodat we in de nachtdienst ook hun oog-en-oorfunctie konden benutten. Ik had bedacht dat we bij de recherche mensen moesten aannemen met een achtergrond als journalist. Dat soort dingen.” Om niet te verzuren, vertrok hij. De volgende korpschef haalde hem terug.

Hoe wil hij van de politie een organisatie maken waar mensen graag willen werken, ongeacht hun achtergrond? Zijn voorhoofd krijgt de frons die steeds verschijnt als hij geconcentreerd praat. Om te beginnen door te investeren in leiderschap, zegt hij. „Leidinggevenden bij de politie zijn gewend zich te richten op uniformiteit. Politieteams moeten als een eenheid kunnen optreden, op elkaar kunnen bouwen in onveilige situaties.” Van belang is nu in die teams „tegelijkertijd ruimte te geven aan diversiteit”. Ander punt: „de weerbaarheid van collega’s met een migratieachtergrond”. Ja, zegt hij: „ook de normering en aanpak van discriminatie hoort daarbij”. „Maar ik denk dat het vooral de kunst is om elkaar aan te spreken zonder dat er meteen een conflict ontstaat. Je kwetsbaarheid durven neerleggen en zeggen: ja maar wacht even, wat je nu zegt is gewoon niet leuk.”

Hij haalt een voorbeeld aan uit De Blauwe Familie, van een donkere man die – 26 jaar geleden – op de politieschool een foto kreeg van zichzelf achter tralies met de tekst „our monkey in a cage” (onze aap in een kooi). „Dat vind ik gewoon niet kunnen. Toen ik zelf net was begonnen, moest je altijd even opletten of er geen schoensmeer op de toiletbril zat. Dat soort flauwe grappen zijn een vorm van coping, om buiten weer met al die lastige situaties om te kunnen gaan. Dat is politiehumor die ik herken. Bij zo’n foto slaat die humor door naar een negatief sentiment rond bepaalde bevolkingsgroepen. Ik vind dat je daar heel voorzichtig mee moet zijn. Want waar zit dan nog de humor?”

Sitalsing is ook een bekend politiegezicht omdat hij de publiciteit niet schuwt. Na de dood van George Floyd in 2020 plaatste hij op LinkedIn een foto van zichzelf in uniform terwijl hij knielde – zoals American-football-speler Colin Kaepernick deed tijdens het Amerikaanse volkslied, uit protest tegen politiegeweld en racisme. Het baarde enig opzien. Moet een politieman niet neutraal zijn, zich onthouden van activisme? Onzin, vond hij. „De tekst van die post was heel genuanceerd. Dat dit weliswaar in Amerika was gebeurd, waar sprake is van buitensporig politiegeweld en racisme, maar dat hier iets dergelijks zou kunnen voorkomen, aangezien de Nederlandse politie soms in complexe omstandigheden moet werken, en dat de politie zich daar graag op laat aanspreken. Meer was het niet. Dat vind ik helemaal niet activistisch.”

Samen in de koeienstal

Hij kreeg vooral bijval, zegt hij. Net als toen hij dit jaar op LinkedIn een foto plaatste met zijn zwager, die boer is. „Hij in overall, ik in uniform, samen in de koeienstal.” Ze schreven erbij dat ze bevreesd waren voor mensen die boerenprotest uit de hand lieten lopen en riepen op tot „verbinding”. „Dat vond niemand activistisch. Dan denk ik wel: wat raakt de gemiddelde blanke Nederlander: kennelijk toch vooral iemand die knielt.”

Hij vindt het belangrijk, zegt hij, dat de politieleiding zich laat horen over maatschappelijke trends die uit het werk naar voren komen. „Even positie kiezen, terugpraten naar de samenleving. Ik vind dat dat wel meer zou kunnen gebeuren en soms ook wel beter kan.”

Volgens de roulatieregels bij de politie zal hij voor zijn pensionering nog één keer van functie wisselen. Gaat hij zijn loopbaan afsluiten als hoogste baas, korpschef nationale politie? „Nee hoor, nee nee nee. Als korpschef zit je dichter tegen de politiek aan, dat vraagt andere skills. Ik ben ook niet in beeld.” Zou hij het doen als hij werd gevraagd? „Nou… nee, ik heb het heel goed naar mijn zin in wat ik nu doe. Soms is het alsof ik door een spannend jongensboek loop. Laatst was er iemand neergeschoten in Almere. Dan schuif ik de volgende dag even aan bij zo’n team, kan ik zien wat er gebeurt. Dat is toch prachtig, wie maakt dat nou mee?”

Lees verder…….