‘Ieder potje sambal zorgt voor herinneringen’

Dit ben ik Iedereen heeft verschillende identiteiten. Hoe worden we wie we zijn? Jean Pierre Katabaloeboeng (52) heeft een Moluks afhaalrestaurant. Hij kookt zingend.



Foto Dieuwertje Bravenboer

‘Vijf dagen per week kook ik in mijn eentje voor dertig à honderd man. Elke dag vers, op is op. In de ochtend begin ik met de mise-en-place. Ik ben open voor bezorgen, afhalen, catering en private dining. El’nare heet mijn zaak. Op de Kei-eilanden waar mijn vader vandaan kwam was dat een verbondenheid van vijf dorpen. Zij beloofden elkaar te voorzien van eten en drinken. Er hangt een foto van mijn vader in de winkel.

„Zelf ben ik nog nooit op de Molukken geweest. Ik ben opgegroeid in het Molukse kamp in Vaassen. Met drie oudere broers, twee oudere zussen en een zusje onder mij – veel mensen in huis, altijd veel eten, kleurtjes op tafel, heerlijke geuren. Iedereen speelde gitaar of drums, mijn vader zong, wij leerden ook zingen op de zondagsschool. Het zijn voor mij warme herinneringen. Mijn oudere broers en zussen zeggen dat ik het romantiseer.

„Mijn moeder sprak Nederlands met ons, mijn vader Maleis. Zij voedde ons op met stamppot, hij bracht ons de Molukse tradities bij en zei: we gaan terug. Hij was militair geweest in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. Zijn KNIL-koffer lag nog ingepakt onder het bed. Als wij daar als kleine kinderen mee speelden kregen we ervan langs met de bamboestokjes die mama in de planten had staan. Of we moesten zelf onze oren vastpakken en op één been op en neer gaan: ‘pompen’. Ik hoorde later dat dat straffen waren uit de Japanse kampen waar hij had gezeten. Onze opvoeding was hard en streng. Tegelijk deed hij als vader zijn best door ons naar school te laten gaan, onze opleidingen te betalen.

„Door zijn zweet, heeft mijn vader mij gebracht waar ik sta. Ik kook zingend”

„Hij was lasser – tot de brute ontruiming van het kamp in 1976. Toen raakte hij overspannen. Ze wilden dat de Molukkers gingen integreren, weg gingen uit de houten barakken, in stenen huizen gingen wonen. Dat wilden de Molukkers niet, dan gaven wij ook onze rechten op, op terugkeer, op verzorging door de Nederlandse staat. Ik was zes en kan me van de ontruiming alles herinneren. Je wordt wakker om zes uur ’s ochtends, je hoort tanks, het trillen van het huis. Als ik zoiets hoor word ik nog steeds onrustig.

„Op mijn zevende ben ik begonnen met balletdansen. Wij hadden in Vaassen ons eigen dansgroepje, op zaterdagmiddag schoven we de meubels aan de kant en gingen dansen in de woonkamer. We deden mee aan danswedstrijden van de Vara. Het maakte mijn ouders trots, zelfs mijn vader die altijd zei: ga maar voetballen, dat doen je broers ook. Hij zag mijn talent en genoot ervan. Op mijn achtste of negende ging ik naar de balletacademie van Lucia Marthas in Amsterdam. Eerst in de weekenden, vanaf de middelbare school doordeweeks. Mijn ouders hebben ervoor gekozen mij ook daar te laten wonen.

Foto Dieuwertje Bravenboer

„Ik danste zeven dagen per week. Als vijftienjarige zat ik bij Hans Kazàn in de goochelshow, bij Linda de Mol in Tros Popformule. Ik liep met trillende armen en benen, zo zwaar waren de trainingen.

„Op mijn achttiende ben ik abrupt met dansen gestopt: ik werd verliefd. Vijftien jaar ben ik met haar samen geweest, we hebben een dochter van nu 31. We zijn in Apeldoorn een restaurant begonnen. Mijn vader suggereerde de naam El’nare, die vond ik toen niet commercieel genoeg. Wij noemden het In den Gulle, heel Hollands. Uiteindelijk scheidden onze wegen, de moeder van mijn dochter heeft nu een zaak in Portugal.

„Ik kook met passie, ik wil de mooiste gerechten maken. Ieder potje sambal zorgt voor herinneringen. Als kind plukten we paardenbloemen en speelden dat de bloemblaadjes gele rijst waren. De rode besjes uit de struiken waren peper voor onze lombok. Het eten uit de barakken is tot op de dag van vandaag mijn inspiratiebron. Het was fusion eigenlijk: Molukse gerechten met Nederlandse producten. Palmsuiker werd vervangen door suikerstroop. Sambal gorengboontjes: handgesneden verse snijbonen met verse kruiden. Volgend jaar hoop ik voor het eerst naar de Molukken te gaan. Daar ga ik kijken: welke ingrediënten horen er écht in.

„In het kamp kookten mijn tantes en oma’s – niet allemaal bloedverwanten – voor bruiloften met 1.500 man. De mooiste gerechten, kleurrijk, smaakvol, geurend, op drie pitten naast elkaar, met gasflessen. Ze gingen naar boeren voor ingrediënten. Ze gingen appels plukken, aardappels rooien, asperges steken, op slippers. Ik ging niet voetballen, ik ging kijken hoe mijn tantes gingen koken. Ze hadden theedoeken om hun hoofd geknoopt, droegen mouwloze schorten met knopen, hadden allemaal hun eigen mes en snijplank. Zo kwamen ze aanlopen uit alle hoeken van het kamp. Vijf tantes gingen dertig kilo vlees snijden, twee tantes tien kilo groenten. Je hoorde ze giechelen, hard lachen, vieze woorden tegen elkaar zeggen.

„Ondanks de situatie was er saamhorigheid. De meesten waren beschadigd door de oorlog, de jappenkampen, de onverwachte reis naar Nederland, niet wetende voor hoe lang, aan hun lot overgelaten. Ze zijn in Nederland slecht en onbeschoft behandeld. En ik heb dat op school nooit geleerd. Het is een stuk vergeten geschiedenis, misschien wel onder het tapijt geschoven.

„Mijn huidige restaurant is een ode aan mijn vader. Door zijn zweet, zijn harde werken in een vreemd land, heeft hij mij gebracht waar ik sta. Ik kook zingend. Terwijl ik vers opschep vragen mijn gasten: wie is die man op de foto. Dan komt het verhaal. Dat is mijn vader, gekomen in 1951, geplaatst in kamp Westerbork – woonoord Schattenberg heette het toen.

„Ik ben gelukkig. Iedere dag mag ik met plezier koken en mijn verhaal vertellen aan mijn gasten. Zonder woede of onderliggende wrok: dat breekt je, dat bevrijdt je niet.”

Aanmeldingen: [email protected]

Lees verder…….