Monografie ‘Nederlandse Mime’ toont hoe stilstand ons theaterbestel in beweging zette

Recensie


Boeken

Mimetheater Met ‘Nederlandse Mime’ brengt theaterwetenschapper Marijn de Langen een leesbaar, informatief en vermakelijk overzicht van de ontwikkeling van het mimetheater in Nederland.

Trouw-recensent Loes Goedbloed spreekt in 1984 in haar vernietigende recensie over de provocatieve voorstelling ‘Below Zero’ van Nieuw West over „onbegrijpelijk geschreeuw”, „choreografieën à la Pina Bausch maar dan zonder diens talent” en „een obsceen schimmenspel”.
Trouw-recensent Loes Goedbloed spreekt in 1984 in haar vernietigende recensie over de provocatieve voorstelling ‘Below Zero’ van Nieuw West over „onbegrijpelijk geschreeuw”, „choreografieën à la Pina Bausch maar dan zonder diens talent” en „een obsceen schimmenspel”.

Foto Ben van Duin

Hoe kun je niets uitbeelden? Wat is niets, en wat maakt niets allemaal los? De hele Nederlandse mime, zo stelt theaterwetenschapper en mimedocent Marijn de Langen in haar recent verschenen monografie Nederlandse Mime, is in wezen „een pleidooi voor stilstaan”. Ze toont hoe dat pleidooi voor stilstand het theaterbestel de laatste decennia in beweging zette.

Met Nederlandse Mime brengt De Langen een zeer leesbaar, informatief en op momenten uiterst vermakelijk overzicht van de ontwikkeling van het mimetheater in Nederland. Zo’n overzicht ontbrak ten onrechte, want in ons huidige theaterbestel is het mimetheater hooggewaardeerd, en niet alleen in de marges van het theaterveld: mimespeler Karina Holla won in 2018 de prestigieuze Theo d’Or (voor beste vrouwelijke hoofdrol), theaterduo Boogaerdt/VanDerSchoot brengt op internationale festivals agenderende producties over de toekomst van de mens en de visuele spektakels van Jakop Ahlbom Company worden door de internationale pers vaak lovend gerecenseerd.

De Langen beschrijft hoe het genre begin jaren zestig in Nederland zijn intrede deed. Het Nederlandse mimetheater is sterk beïnvloed door het gedachtegoed van de Franse theatervernieuwer Étienne Decroux (1898-1991), grondlegger van de mime corporel – al zijn Nederlandse makers al snel andere richtingen opgeslagen.

Kenmerkend voor het huidige Nederlandse mimetheater is de hoge mate van interdisciplinariteit ervan. Het beweegt zich richting teksttoneel en dans, maar laat zich ook – zo blijkt helder uit deze uitgave – sterk inspireren door architectuur en beeldende kunst.


Lees ook over het stuk waarmee Karina Holla de Theo d’Or won: Belangrijkste toneelprijzen voor Karina Holla en Bruno Vanden Broecke

De auteur toont aan dat mime-theater bij uitstek een discipline is die zich afzet tegen bestaande conventies en waarin het experiment centraal staat: het heeft de reputatie van enfant terrible van het theaterveld. Net als Decroux zetten de eerste mimespelers in ons land zich uitdrukkelijk af tegen de al bestaande pantomimetraditie – een vooral op vermaak gerichte theatervorm die sinds de zeventiende eeuw populair was op jaarmarkten en in schouwburgen.

Experimenteel

Waar het bij pantomime draait om het zichtbaar maken van iets door middel van bewegingen (denk aan het klassieke beeld van de pantomimespeler die met zijn handen de muren om zich heen ‘zichtbaar’ maakt), pleitten de mimepioniers in de jaren zestig juist voor meer abstract en experimenteel theater, dat in tegenstelling tot pantomime niet figuratief of expliciet verhalend was. Aanvankelijk stond vooral het lichaam en (het ontbreken van) de beweging van dat lichaam centraal, gaandeweg kwam er steeds meer ruimte voor het gesproken woord, decor, muziek, et cetera in de Nederlandse mime.

Wie het over mime heeft, komt al snel uit bij het complexe en meerduidige sleutelbegrip ‘zero’. Voor Decroux gold het begrip ‘zero’ – kort gesteld – als een beginpunt waar een beweging uit kan voortvloeien. In het Nederlandse mimedenken geldt zero vooral als de afwezigheid van handelen of beweging. Zero is een punt waar de Nederlandse mimespeler steeds op terug kan vallen of naar terug kan keren.

Het begrip staat niet alleen voor een fysieke staat van zijn, maar heeft ook een filosofische connotatie die symbool staat voor de manier van denken van de Nederlandse mimemakers, stelt De Langen. „Stilstand werd in de geschiedenis van Nederlandse mime als het tegenovergestelde van meebewegen (met bestaande opvattingen, ideologieën of discoursen) opgevat, en meermaals gezien als een subversieve, anarchistische daad.”

Nederlandse Mime is rijk voorzien van archiefmateriaal, zoals krantenknipsels, scènefoto’s en pagina’s uit notitieboekjes. Daarnaast citeert De Langen uitgebreid uit interviews die ze hield met toonaangevende mimemakers. Interessant is het beeld dat rijst van een tweede generatie mimemakers die zich vanaf de jaren tachtig tegen hun voorgangers afzet.

Die groep wordt onder meer vertegenwoordigd door theatermakers als Karina Holla en mimegroep Nieuw West, die in de jaren tachtig uitdrukkelijk andere disciplines een plek gaven in hun werk en ver gingen in hun poging de toeschouwer te ontregelen. Met hun werk gingen ze niet zozeer op zoek naar neutraliteit of afwezigheid: het onaangepaste, onbeheerste en het destructieve kreeg een plek op het podium.

De Langen beschrijft met smaak hoe niet alleen de mimemakers zelf, maar ook publiek en recensenten worstelen met het genre, zich hardop afvragen wat ze nu eigenlijk gezien hebben en waarom. Trouw-recensent Loes Goedbloed spreekt in 1984 in haar vernietigende recensie over de provocatieve voorstelling Below Zero van Nieuw West over „onbegrijpelijk geschreeuw”, „choreografieën à la Pina Bausch maar dan zonder diens talent” en „een obsceen schimmenspel”.

Extreem drankgelag

De voorstelling mondde in de tweede helft uit in een extreem drankgelag, waarbij de spelers grote hoeveelheden (echte) sterke drank tot zich namen en de interactie met het publiek steeds extremer werd. Het stuk eindigde pas als de laatste toeschouwer besloot te vertrekken. Een van de spelers, Marien Jongewaard, herinnert zich het openlijk geflirt met het publiek: „Kijken of je diezelfde avond iemand mee kon krijgen.” En tijdens de voorstelling werden „particuliere ruzies met collega’s […] uitgevochten”. Het boek zit vol met dit soort anekdotes, die een uitstekend beeld geven van de soms knetterende relatie tussen mimemakers en publiek (en mimemakers onderling).

De auteur kiest ervoor om de geschiedenis van de Nederlandse mimetheater niet chronologisch op te schrijven. Ze brengt verschillende denksporen in kaart die bepalend zijn voor de ontwikkeling van het veld. Ze probeert op die manier inzichtelijk te maken „hoe mime denkt”, in plaats van volledige individuele geschiedenissen te beschrijven. Maar een aantal gezichtsbepalende groepen, zoals Suver Nuver, Theatergroep Carver of mimetheatergroep Bambie, komt daardoor helaas niet of nauwelijks aan bod.

De Langen eindigt het boek met de huidige generatie mimemakers, die zich via de denkkaders van hun voorgangers heeft ontwikkeld tot een veelzijdige waaier aan makers, die allemaal nog uitdrukkelijk de sporen dragen van het enfant terrible dat de mime sinds de jaren zestig is.

Lees verder…….