Het Cleveland Orchestra levert kubistisch vakwerk, maar Bruckners gepieker ontgaat ze

Recensie


Muziek

Klassiek Het Amerikaanse toporkest uit Cleveland reist door Europa met de ‘Negende symfonie’ van Bruckner. Ze spelen vurig en hermetisch, maar voor Bruckners donkere kant zijn ze te optimistisch.

The Cleveland Orchestra speelt de ‘Negende symfonie’ van Anton Bruckner onder leiding van Franz Welser-Möst in het Concertgebouw.
The Cleveland Orchestra speelt de ‘Negende symfonie’ van Anton Bruckner onder leiding van Franz Welser-Möst in het Concertgebouw.

Foto Roger Mastroianni

Fascinerend is de opstelling van het Cleveland Orchestra (volgens trouwe overlevering een van de betere orkesten van de Verenigde Staten) dinsdag op het podium van het Concertgebouw: als een precies afgemeten blok, muziekstandaarden op gelijke afstand van elkaar, alle blazers (hout én koper) in drie hermetische rijen links van de trap. Omdat er niet genoeg blazers zijn om drie rijen vol te maken, worden de gaten afgedicht met violisten, die compleet uit hun eigen groep vallen ten gunste van een kubistische esthetiek. Rechts daarvan, ter hoogte van de trap, valt een uitgelijnd gat van ongeveer drie Franz Welser-Möst (de chef-dirigent) breed, en daar weer rechts van staat een kleiner, even hermetisch blok van 9 contrabassisten. Alsof er op het podium een gigantisch braaf kapsel zit met een zijscheiding rechts.

Cleveland tourt langs negen Europese steden met de Negende symfonie van Anton Bruckner. De drie voltooide delen, preciezer gezegd. Een concertje van maar krap een uur.

Ambacht

Het woord dat blijft hangen: ‘betrouwbaar’. Wat een prachtige hoorns, wat een oerdegelijke houtblazers, die hun soli en tutti allemaal helder en trots recht voor zijn raap de zaal in spelen. De technische precisie is een lust. De luide, ernstige uitroepen die Bruckner in het eerste deel ‘Feierlich, misterioso’ doet, klinken al net zo heerlijk kubistisch als de opstelling. Op die momenten klinken er drie duidelijk te onderscheiden blokken (violen – blazers – celli-alten-bassen) die als drie grote raderen precies in elkaar haken. Gaat de motor van een van hen aan, dan draait de rest automatisch mee. Vakwerk.

Maar, tussen die uitroepen wil Bruckner zich graag terugtrekken, uit het zicht raken en over diepe zaken tobben. En dat krijgt Cleveland niet voor elkaar. Het lukt ze maar niet om kinetische energie om te zetten in denkkracht. Feierlich is wel feierlich, maar misterioso is niet misterioso. Donker wordt het niet, omdat de contrabassen, al zijn ze met negen, super bescheiden spelen. Diep in het tweede deel voel je ineens waarom: Cleveland is gewoon een hartstikke blij orkest. Vrolijk omdat ze weer kunnen touren, of gewoon knaloptimistisch in wezen. Ze voelen Bruckners tobben niet; ze acteren het, als een schaap in wolfskleren.

Dan gaat het derde deel verrassend mis in de blazers, alsof iemand de stekker van een blaasbalg heeft losgetrokken. De Wagnertuba’s die hier tevoorschijn komen, klinken bijna een volle minuut vals. Alle spanning verdwijnt. Pas aan het einde weet Welser-Möst ternauwernood nog wat energie op te trekken.

De muziek waar deze recensie over gaat:

Lees verder…….