Column | Ze hebben geen idee

Gisteravond zat ik met wat kennissen in de kroeg en opeens kwam het gesprek op vreemdgaan, wat natuurlijk een razend interessant onderwerp is in dit soort polyamoureuze tijden. De meesten bleken er echter geen ervaring mee te hebben en bijna ging het toch weer over korfbal, totdat H. opbiechtte dat zijn vrouw ooit een affaire had. Het veroorzaakte destijds een behoorlijke crisis, maar uiteindelijk kwamen ze er sterker uit.

„Het heeft mijn relatie eigenlijk een boost gegeven”, zei hij zacht.

„Je zou het iedereen aanbevelen!” riep het meisje naast hem. Hilariteit alom.

H. zei dat hij even ging roken, en ik volgde hem naar buiten.

„Ze weten niet hoe vreselijk het is om te worden bedrogen”, mompelde H. terwijl hij een lucifer afstreek.

Ja. Ooit ontdekte ik dat de jongen met wie ik jaren had samengewoond aan de lopende band was vreemdgegaan. Het zorgde er niet alleen voor dat het verleden veranderde (het verhaal van onze liefde stond opeens in een compleet ander licht), maar ook ikzelf. Ik werd wantrouwend, cynisch, somber. Woede werd afgewisseld door verdriet, verdriet door apathie, apathie door paniek.

‘Vreemdgaan is een vorm van mishandeling”, mompelde H. Ik wist even niet of ik het daarmee eens was, maar ik lag na afloop wel behoorlijk in de kreukels. Het duurde lang voordat ik weer een beetje de oude was, en het leven weer durfde te vertrouwen. „Dat had ik ook”, zei H, „Maar ik was vooral druk mezelf van alles af te leren. Om bijvoorbeeld niet meer bang te zijn als ze iets later dan aangegeven thuiskwam, of te lang op haar mobiel zat.”

Hij liet de rook door zijn neusgaten omhoog kringelen.

„,Ik schrik soms hoe makkelijk er wordt gedacht over vreemdgaan, met name door hen die nog nooit zijn bedrogen. Die denken dan van, nou ja, die ander is stom, jij bent oké, over tot de orde van de dag. Ze staan niet stil bij de enorme moeite die het kost om er weer bovenop te komen. Daar kan je jaren mee bezig zijn.”

We keken even naar binnen en zagen dat onze tafelgenoten inmiddels aan het yathzeeën waren geslagen. De dobbelstenen daverden over de tafel, het bier klotste in het rond, hun ogen vonkten.

„Ze hebben echt geen idee hé”, zei hij kalm. „Misschien maar beter ook.”

Voorzichtig legde hij zijn hand op het dunne koude raam dat hem van de anderen scheidde.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.