Column | Vrij

De schilder en Willem stonden zwijgend en wijzend de gevel te bekijken, toen Cléo bij de voordeur verscheen en haar mantra ‘LIEVE PAPA’ begon te roepen. „Dat doet ze de hele tijd”, zei Willem. „Nou maar hopen dat ze dat nog steeds doet als ze 18 is”, riposteerde de schilder, without missing a beat.

Zowel Willem als ik lachte, hard en vrolijk. Deels vanuit het laffe verlangen dat sociale situaties vloeibaar dienen te zijn. Maar waarom dan zo’n grétige lach? Het geluid dat we produceerden was totaal niet in overeenstemming met hoe we vader-dochterrelaties bezien. Toen de dochter zich aandiende, besteedden we uren aan het griezelend benoemen van de alomtegenwoordige tropes, die jonge meisjes tot het kostbare eigendom van het huis en de vader degraderen. De slabbetjes met ‘daddy’s little girl’. Het beeld van de vader die buiten de discotheek postvat tot zijn lieveling naar buiten komt. De ogenschijnlijk progressieve wens dat het meisje misschien wel lesbisch is, scheelt veel gezeik. De omstanders die smullend stellen dat een mannenhart toch pas echt geraakt wordt bij de komst van een prinsesje. De strijd tussen moeder en dochter die al opgeworpen wordt als het kind in de buik zit: een meisje zou de schoonheid van haar moeder volgens bakerpraatjes wegnemen en daarmee, als je conclusies trekt, ook haar plek opeisen binnen de orde van het gezin. De vaderlijke fantasieën over wraak en geweld met betrekking tot de mannen die het wagen zijn kostbare kleinood niet op waarde te schatten.

En toch dat warme gevoel, dat vanuit de buik omhoogschiet tot in de keel om klaterend een weg naar buiten te vinden. Dan, maar ook op andere momenten. Wanneer een voorbijganger op straat de jongens complimenteert dat ze ‘als echte mannen’ hun moeder helpen de boodschappen te sjouwen. Wanneer omstanders tevreden constateren dat twee grote broers voor een klein meisje het grootste geschenk is. Wanneer mensen Cléo een „net zo pittige” mini-Sarah noemen, ook al lijkt ze veel meer op haar vader. Wanneer er grappend wordt gesteld dat een zoontje een echt moederskindje is, „het liefst zou hij natuurlijk met je trouwen en daar komt hij waarschijnlijk nooit meer helemaal van af”.

Conservatisme is voor degenen die veel te verliezen hebben intens geruststellend.

Het biedt je een stevige plek binnen het systeem. Soms zijn wij zelfs een uithangbord: een man en een vrouw, twee ‘stoere jongens’, ‘een prachtig meisje.’ De buitenwereld zegt ons met alle sleetse opmerkingen die onze verhoudingen op basis van onze sekse determineren: jullie passen naadloos in hoe we de dingen al eeuwen doen.

En in mijn meest onoplettende momenten, geeft mijn binnenwereld zich dus schaterlachend over aan het comfort van die situatie. Het is kuddegedrag, het herbevestigen van het feit dat wij als gezin – en ik als angstig individu – veilig zijn, omdat we binnen de norm vallen.

Tegelijkertijd is het ondoenlijk om bij iedere regressieve opmerking afkeurend te reageren, wat een helse dagtaak zou dat zijn, en wat zou dat kinderen leren over hun plek in de samenleving. De rol van de buitenstaander kan immers net zo goed verlammend werken.

Maar progressiviteit, en dat is uiteindelijk niets anders dan het onvervreemdbare recht op verlangen, is erger in het geding dan de afgelopen negentig jaar het geval was. Er valt helemaal niets te lachen. Als mijn kinderen 16 zijn, is de kans groot dat ze hun seksualiteit en hun gedroomde rol in het leven niet langer in vrijheid durven onderzoeken.

Ik hou m’n gezellige VVD-grijns dus voortaan toch maar binnen. Liever vrij dan veilig.

schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.