‘Als jong meisje was ik al erg verdrietig over de oorlog en dat ben ik nu weer’


Foto Annabel Oosteweeghel

Herinneringen De oorlog in Oekraïne brengt bij de oorlogskinderen van de Tweede Wereldoorlog de herinneringen aan toen verhevigd terug. Door Hollak-Nuse (93) uit Amsterdam: „Poetin, Stalin en Hitler – het zijn potentaten.”

Ik ben echt boos. En ik voel me machteloos. Ik denk: God, houdt het dan ook nooit een keer op! De eindeloze destructie, het maakt me bedroefd. Poetin, Stalin en Hitler – het zijn potentaten, ze hebben blijkbaar een bepaalde aanleg waardoor ze in staat zijn om dit soort vreselijke dingen te doen. Het blijft me verbijsteren. Hoe stom is dit niet allemaal? Ik begrijp niet dat we als mensen niet wijzer en constructiever zijn. Misschien reageer ik zo heftig omdat ik veel last heb gehad van de oorlog. Ik ben die ook nooit kwijt. Doordat ik steeds beelden op televisie zie, komt het allemaal weer naar boven. Het gevoel van toen is opnieuw aanwezig.

Ik was nog net geen twaalf toen de oorlog begon. We woonden in Harderwijk, een garnizoensstad, kort na de bezetting werden de Duitse soldaten ondergebracht in drie kazernes. In mijn straat stonden grote huizen, die werden door de Duitsers ingepikt. Mijn vader was architect en omdat wij met acht kinderen waren, mochten wij als enigen in de straat in ons huis blijven wonen. De Ortskommandant zat tegenover ons en de Grüne Polizei in het pand aan de linkerkant. Zodra je het huis uitging, liep je tegen Duitsers aan. Ik voelde me daardoor altijd onveilig, er was altijd dreiging. Die Duitse officieren fietsten ook vaak langs en ik was bang iets verkeerds te doen, bang dat ze me zouden doodschieten.

„Als twaalfjarige stond ik op een ochtend bij de bakker. Naast mij stond een Duitser, hij had een mitella om. Ik droeg er ook een, ik had namelijk net mijn pols gebroken. Die Duitser glimlachte en zei: ‘Wir gehören zusammen’. Ik zweeg en wendde me af, ik dacht: jij bent toch de vijand? Maar achteraf voelde ik me schuldig, ik was helemaal in de war. Ik dacht: dit is zomaar een jongen, iemand zoals mijn eigen broer, maar hij is de vijand. Ik heb daar een tijd mee gezeten, en dan ben je pas twaalf.

Mijn broer Herman werd in januari 1941 al opgepakt, de oorlog was nog geen jaar bezig. Hij was buiten met een aantal jongens aan het rondhangen, ze hadden een zakmes, wat niet mocht, en werden gearresteerd. Herman werd, met de anderen, naar de gevangenis in Arnhem afgevoerd. Daar mochten mijn ouders hem iedere week een uurtje opzoeken. Hoe dat is geweest, weet ik niet, maar als mijn ouders dan terugkwamen, vertelden ze ons dat het goed met hem ging. In dat najaar werd hij ineens overgeplaatst naar de gevangenis in Scheveningen. Tijdens een huiszoeking was gebleken dat mijn broer plannen zou hebben gehad om naar Engeland te vluchten. Daarna is hij vrij snel naar Duitsland afgevoerd. In februari 1942 ontvingen we een telegram met een kort bericht. ‘Sohn Herman heute gestorben’. Mijn ouders waren enorm verdrietig, toch heeft mijn moeder er niet veel over gepraat. Het was te zwaar, te heftig. Zo jong als ik was, vroeg ik me toen al af: hoe kunnen mijn ouders dit doorstaan?

‘Het gevoel van toen is opnieuw aanwezig. Ik ben de oorlog nooit kwijt’

De onrust was er dag en nacht. ’s Nachts vlogen de bommenwerpers over, richting Duitsland, dat hoorde je dan en dat vonden we fijn – moet je nagaan. We woonden niet ver van het station en wij kinderen moesten bij het spoor oversteken om naar school te gaan. In de winter van 1942 lagen er ineens twee lichamen naast het spoor. Er lag een bordje naast met daarop de tekst: ‘Ich war terrorist.’ Die lichamen lagen daar ter afschrikking, je kon er letterlijk niet omheen. Die lijken hebben daar twee weken lang in de vrieskou gelegen.

Vanaf 1943 moest ik altijd een persoonsbewijs bij me dragen. Dat voelde heel belastend, je moest voorzichtig zijn dat je het niet verloor, het was een verantwoordelijkheid die je met je meedroeg, het voelde onvrij. In die tijd gingen we naar school, en daarna weer naar huis. Dat was het dan.

In de zomer van 1944 deed ik op het nippertje nog eindexamen, niet lang daarna werden de scholen gesloten. Die laatste winter was heftig, we beseften: als het nog grimmiger wordt, dan redden we het gewoon niet. Ik had dan ook altijd honger, net als mijn broers en zussen. We zaten allemaal in de puberteit, we hadden veel nodig, we waren allemaal ondervoed. In wat we te eten kregen, zat nauwelijks energie. Elke dag mochten we twee liter melk bij de boer halen. En er was roggemeel. Mijn moeder maakte daar roggepap van, dat was ons ontbijt. Verder aten we twee keer per dag aardappelen. Mijn moeder had nog een beetje slaolie, drie eetlepels vulde ze dan aan met roggemeel en water, dat was de jus voor bij de aardappelen. Verder waren er voedselbonnen, je kon wel wat kopen, maar per persoon was dat niet al te veel. Zorgen dat we konden eten en koken, dat was onze taak, verder deden we niets. Alleen op zondag, dan gingen we naar de kerk, dat gaf ons houvast. Het was ons enige uitje. Ja, die laatste winter was echt een hongerwinter. Wat het ook zo zwaar maakte, is dat je niet wist wanneer de ellende zou ophouden.”

De bevrijding was overweldigend. Ik heb nog een foto van de tank waarop de Canadezen zaten. Dat waren echt van die gezonde, weldoorvoede kerels. Ik was zeventien en met mijn zus ben ik op een van die tanks geklommen, we mochten meerijden naar de haven. Dat was op 18 april, die datum weet ik nog heel goed, ook al is de vrede officieel pas op 5 mei verklaard. De Canadezen bleven in Harderwijk, die kwamen we in de stad tegen of ik zag ze eten maken in het Oranjepark naast het station. Mijn zus en ik hebben er toen twee uitgenodigd bij ons thuis om thee te komen drinken. Het waren onze vriendjes, zeg maar, ook al hebben we niet eens met ze gezoend. Mijn zus was met Eddie. Ik met Joe. Van Joe kreeg ik een broche in de vorm van een Franse lelie. Die kwam uit Parijs. Daar was ik ongelooflijk blij mee. Twee jaar terug, toen mijn kleindochter zeventien werd, heb ik de broche aan haar gegeven.

Als jong meisje was ik al erg verdrietig over de oorlog en dat ben ik nu weer. Het feit dat mannen zomaar je land kunnen bezetten en dan met de scepter gaan zwaaien en je zeggen wat je moet doen, vind ik bizar. Oorlog is alleen maar negatief, er deugt helemaal niets van. En wat is het resultaat? Mensen lopen trauma’s op, ze moeten verlies verwerken, het is echt onzinnig. Er is geen ander woord voor.”

Foto’s Foto Annabel Oosteweeghel

Lees verder…….