Wat is toch die hypnotiserende magie van Janine Jansen?

Recensie Muziek

Klassiek Klaus Mäkelä dirigeerde weer in Amsterdam. Dit keer niet zijn aanstaande Concertgebouworkest, maar zijn huidige orkest uit Parijs. Zijn wijdste uitbeeldingen trokken de mooiste stukken uit zijn musici.

Dirigent Klaus Mäkelä
Dirigent Klaus Mäkelä Foto Marco Borggreve

Klaus Mäkelä, de jonge dirigent die vanaf 2027 de chef-dirigent is van het Concertgebouworkest, kon daar niet nu al beginnen omdat hij zijn contract bij twee andere orkesten nog uit moet zwaaien. Met een van die orkesten was hij dinsdag in Amsterdam: het Orchestre de Paris, het toporkest van Frankrijk. Ze doen een kleine tournee door Europa met ‘onze’ sterviolist Janine Jansen in het mystieke maar aardse en ontzettend virtuoze Vioolconcert van Jean Sibelius.

Mäkelä staat wijdbeens op de bok. De violen zetten zacht en ijl in, om er al snel die schijnbaar eenvoudige hoge melodie van de soloviool van Jansen bij te krijgen. Meteen waan je je in een soort wild-westfilm, nog in de tuimelkruidfase, maar met iets heel spannends dat staat te gebeuren.

Hypnotiserende magie

Wat is toch die hypnotiserende magie van Janine Jansen? Zeggen dat haar viool een ‘verlengstuk’ is van haar lichaam is nog niet genoeg. Haar technische perfectie, haar warmte, lyriek, pathos, elke lichaamsbeweging, het staat allemaal in dienst van elkaar. Tot en met de allerzachtste toon speelt ze zo dwíngend, zo ernstig, en zo gemeend.

Het Orchestre de Paris kan onzichtbaar zijn en Jansen alle ruimte geven, maar ook de zaal overnemen. Hier en daar worden ze wat brijerig, en de houtblazers kunnen wat onbehouwen zijn. Hun spanningsboog lijkt af te hangen van een vliegwiel: na heel lang zacht spelen blust de spanning wat uit, maar na een luide uitbarsting is het orkest weer helemaal en voor een lange tijd terug.

En, subtiel maar opvallend, ze hebben een foefje: het is alsof ze met een denkbeeldige schakelaar de diepdonkerste lage tonen van hun strijkersklank ‘aan’ en ‘uit’ kunnen zetten. De knop staat meestal uit bij de eerste keer dat een thema klinkt, en aan bij de herhaling. Maar mis je die diepte de eerste keer? Nee, gek genoeg niet, want wat er voor in de plaats komt is een extra houtkleurig en rokerig middenregister. Het levert prachtige contrasten op.

Spookachtige nachtmerrie

Ook in het stuk erna, de Symphonie fantastique. Een bijzonder stuk is dat. De Fransman Hector Berlioz was er in 1830 de eerste componist mee die een compleet doorlopend ‘programmastuk’ componeerde: een muziekstuk dat er niet alleen maar is om mooi te zijn, maar om een verhaal te vertellen. Een verhaal over hemzelf: een smoorverliefde, afgewezen kunstenaar, die in een verdrietige opiumroes (Berlioz gebruikte het zelf ook) in slaap valt, droomt dat hij terechtgesteld wordt (je hoort bijvoorbeeld hoe zijn hoofd wordt afgehakt en van het schavot stuitert) om in een spookachtige nachtmerrie op een heksenfeest te eindigen. Het is niet moeilijk bij de Symphonie fantastique in fantaseertrance te raken, mits een orkest alles geeft.

Mäkelä is een dirigent van grote gebaren: hakkend, duwend, springend. Niet elke houw is even verklaarbaar: soms zet hij met verrassend volle kracht een zachte inzet in, maar daar laat het orkest zich niet door uit het veld slaan. En ook waar: Mäkelä’s meest directe uitbeeldingen (hij kan als een dansleraar voordoen hoe de dynamiek moet klinken: ver door de knieën, springen, grote gebaren, trappen zelfs, en dan weer ver door de knieën) trekken wel de meest rake delen uit het orkest.

Het eerste deel voelt nog wat ongemeend en mist speelsheid. In zachte stukken creëert Mäkelä te weinig hiërarchie tussen instrumentgroepen. De celli-begeleiding even hard als een solistische blazerspartij klinkt vreemd. Maar dan klinkt het tweede deel, het feestbal: daar is de sierlijke Franse klank, licht en zwierig, die het vliegwiel weer aanzwengelt. Het derde deel is wegdroombaar, het vierde uiterst dynamisch en steeds secuurder.

Om applaus voor te zijn (meestal is een symfonie na vier delen klaar), houdt Mäkelä bijna geen pauze tussen het vierde en het vijfde deel: dat landt niet goed, het begin van het vijfde deel mist de verzinking naar de onderwereld. Maar vanaf de schrille klarinetten en fagotten, de kerkklokken uit het niets (de buisklokken staan slim op de gang) en het dodelijk sonore Dies Irae-thema van de twee tuba’s, geleid door Mäkelä die hakt als een bezetene, beland je in een bijna perfecte nachtmerrie.

Dit concert klinkt nog op div. plekken in Europa: 8/3 Keulen, 10/3 Wenen, 15/3 München, 16/3 Essen, 18/3 Hamburg. Info: orchestredeparis.com

Lees verder…….