Wat is er te doen aan stagflatie? Een nieuw boek geeft inzicht

Lees-, kijk-, of luistertips van redacteuren over economische onderwerpen | Deze week: wat we kunnen leren van beleidsmakers in de jaren zeventig Stel dat je in de huid zou kunnen kruipen van de centrale bankiers en politici die in de jaren zeventig voor het raadsel van stagflatie stonden – wat nu opnieuw speelt. Het kan: met het nieuwe boek van monetair veteraan en topeconoom Alan Blinder.

President Richard Nixon met een aantal leden van het kabinet.
President Richard Nixon met een aantal leden van het kabinet.

Foto Imageselect

Richard Nixon, de Amerikaanse vicepresident onder Dwight Eisenhower, was een gewaarschuwd man. In 1960 nam de Republikein het bij de presidentsverkiezingen op tegen de jonge Democraat John F. Kennedy. De Verenigde Staten zakten langzaam weg in een recessie, maar de centrale bank trad daar nauwelijks tegen op met een soepeler rentebeleid. Dat Nixon verloor, weet hij aan de tegenvallende economie. En dus, toen hij later alsnog president werd en in de verkiezingen van 1972 opging voor een tweede termijn, haalde hij alles uit de kast om een recessie tegen te gaan. De voorzitter van de centrale bank, Arthur Burns, was een goede vriend en partijgenoot en deed mee.

Een expansieve begroting (Nixon) en een los monetair beleid (Burns) vóór de verkiezingen hadden inderdaad het gewenste effect. Maar met zulk stimulerend beleid waren de VS niet voorbereid op de oliecrisis van 1973, en de hoge inflatie die daarna de rest van jaren zeventig zou domineren. Nixons truc bleek een ‘catastrofaal succes’ – het doel van een betere economie werd bereikt ten koste van nóg hogere inflatie. Geen enkele president heeft dit sindsdien nog gewaagd.

Pas in 1979 zou de net aangetreden centrale bankier Paul Volcker de inflatie met draconische renteverhogingen de kop indrukken, ten koste van een zware recessie. De Democratische president Jimmy Carter, die Volcker aanstelde, was een van de weinige presidenten die zo tegen zijn eigen belang inging. Dat bleek: samen met het gijzelingsdrama in de Amerikaanse ambassade in Teheran kostte de verslechterende economie Carter de kop. Hij werd niet herkozen, maar verloor van zijn tegenstrever Ronald Reagan.

Het was lang niet de enige keer dat het samenspel van monetair beleid en begrotingsbeleid het economische lot van de Verenigde Staten zou bepalen. En, in het verlengde daarvan, ook niet de enige keer dat politiek opportunisme, geluk of ongeluk en improvisatie daar de hoofdrol in hadden. Dat geldt tot op de dag van vandaag.

Alan Blinder, nog steeds een van de beste macro-economen die er rondlopen, beschrijft het allemaal in zijn nieuwe boek A Monetary and Fiscal History of the United States, 1961-2021. Een weinig poëtische titel, die op het eerste gezicht meer wijst op huiswerk dan op blijmoedige en leerzame uren bij de centrale verwarming. En toch is dat laatste het geval.

Adviseur van Clinton

Blinder, hoogleraar te Princeton, is niet alleen academicus, maar was ook een insider: zo maakte hij van 1993 tot 1994 deel uit van de raad van economische adviseurs van president Clinton en was daarna van 1994 tot 1996 vicepresident van de Amerikaanse centrale bank, onder topman Alan Greenspan.

Blinders nieuwe boek is vooral een geschiedenis van ideeën over economisch beleid, en loopt chronologisch de verhouding na tussen het Witte Huis en de centrale bank sinds het begin van de jaren zestig. Van het onversneden keynesianisme dat nog heerste in het begin van de jaren zestig naar het monetarisme van Milton Friedman dat opgeld deed toen de gangbare economische theorie geen antwoord leek te hebben op de ‘stagflatie’ van de jaren zeventig, toen inflatie en economische stagnatie tegelijkertijd optraden. Toen het stof neergedaald was in de jaren tachtig, heerste de neoklassieke economische theorie die geen bijster grote rol voor de overheid in de economie zag. En langzamerhand zijn, simpel gezegd, daarna Keynes en de neoklassieken min of meer versmolten tot de hybride denkbeelden van nu.

De toepassing van die ideeën is een andere zaak. Blinder beschrijft hoe in heel het Westen macro-economische beleidsmakers maar al te vaak in het duister tastten en vooral bezig waren het ene na het andere probleem dat nu eenmaal opdook te bestrijden naarmate die zich nu eenmaal voordeden. De politieke realiteit speelt daarbij een belangrijke rol: wat is opportuun en wat niet? Wat haalbaar en wat niet?

Maar misschien wel het waardevolst, is Blinders verhandeling over de jaren zeventig zelf. Net zoals toen maken we een gelijktijdige recessie en inflatie door – stagflatie. En eveneens zoals destijds, werd de stagflatie veroorzaakt door aanbodschokken. Olie zowel in 1973 als in 1980. Gas en voedsel nu, door de oorlog in Oekraïne, voorafgegaan door aanbodsproblemen bij de heropening van de wereldeconomie vlak na de ergste Covidgolven, in de zomer van 2021.

Beleidsmakers hebben het, net als toen, moeilijk: hoe te reageren met het begrotingsbeleid en het rentebeleid op twee verschillende prikkels? Beteugel je de inflatie, dan schaad je de bedrijvigheid. Stimuleer je de bedrijvigheid, dan jaag je de inflatie op.

Het is in dat geval goed je te kunnen verplaatsen in beleidsmakers in de jaren zeventig, die óók niet goed wisten waar ze aan toe waren, laat staan hoe het allemaal af zou lopen. Blinder laat zien hoe de Amerikaanse centrale bank onder Burns de rente flink verhoogde – toen Nixon eenmaal herkozen was – tot 13 procent in de zomer van 1974, kort voor Nixons aftreden in verband met het Watergateschandaal. Daarna schrok de centrale bank zó van de recessie dat de rente nog geen jaar later alweer was verlaagd naar 5,5 procent. Gerald Ford, Nixons vicepresident en opvolger, veranderde binnen een jaar een geplande belastingverhoging in een -verlaging. En zo ging het navigeren in onbekende wateren door. Net als nu. Al is te hopen dat er ditmaal geen nieuwe Paul Volcker nodig zal zijn. Wie Blinders helder geschreven geschiedenis leest, kan zich beter verplaatsen in de beleidsmakers van nu.

Lees verder…….