Liefde is altijd zoet, zelfs als ze pijn doet, blijkt op deze zachtmoedige tentoonstelling

Lang geleden, toen we nog foetusjes waren, dobberden we rond in een lauwwarme baarmoeder. We voedden ons met het lichaam dat ons koesterde, zwaaiden met onze armen en benen, we droomden. Ons hart klopte synchroon naast dat van de ander met wie we één waren. Maar op zeker moment werden we de wereld in geperst. De navelstreng werd doorgeknipt en de ellende begon. Gloeiend verlangen ontstond, en de hunkering naar het ongedeelde samenzijn waar we ooit deel van waren.

Liefde noemen we dat verlangen wel. Zonder liefde geen leven, zonder liefde geen hoop, geen toekomst. En, zo kun je toevoegen, zonder liefde geen kunst. Dat is de diepere betekenis van de grote groepstentoonstelling Kiss My Soul, op dit moment in het Dordrechts Museum te zien. Een kleine dertig kunstenaars – sommige uit het buitenland – tonen aan de hand van tachtig soms ontroerende, erotische en poëtische werken wat voor hen de essentie van liefde is en waarom dat een voertuig is voor hun kunst.

‘Liefdeslandschap’

De tentoonstelling is georganiseerd door conservator Wilma Sütö, die voor de sombere herfst- en wintermaanden een publieksvriendelijk ‘liefdeslandschap’ bedacht, dat zich over het grootste deel van de tweede verdieping van het museum uitstrekt. De tentoonstelling excelleert in kleur – zoet en, in het geval van schilderijen, smeuïg opgebracht –, vrolijke tierelantijnen en zachte landingen. ‘Girly clichés’ noemt kunstenaar Vera Gulikers (1991) dit. Haar uitdagend op de vloer van de zaal liggende zeemeermin Model (Hush and Hurl) (2021) is tot aan haar middel naakt en vrouw, maar tussen knie en voet krioelt het vlees in vrolijke, pastelkleurige slingers de ruimte in.

Gulikers’ Model staat aan het begin van de tentoonstelling. Maar het echte vertrekpunt is het romantische schilderij Hemelse en Aardse Liefde (1850) van Ary Scheffer uit de collectie van het museum. Platonische liefde en naakte lust zijn in twee salonfähige zinnebeelden gevat. Vanaf daar meandert de tentoonstelling in losse thema’s langs de kunstwerken. Er zijn schilderijen, sculpturen, video’s, werken op papier en textiel. Daartussen zitten veel bekende namen en werken die je regelmatig tegenkomt op tentoonstellingen – denk aan Marlene Dumas, Femmy Otten, Ferdi of Natasja Kensmil. Maar er zijn ook ontdekkingen.

Zo ken ik het werk van de Griekse Kalliopi Lemos (1951) alleen van de omgekeerde ‘Vlecht’-sculptuur aan de Rotterdamse Westersingel. Maar wat een arsenaal aan schoonheid ontvouwt Lemos in Dordrecht in haar op gebedsboeken lijkende vaandels, en haar gigantisch, tot de tanden bewapende wraakjuweel op de vloer. Ook het met 1.700 knopen en Staphorster rouwmutsjes bestikte kazuifel van Gijs Assmann (1966) is een ontdekking naast zijn vooral sculpturale werk. Liefde (2013), zoals het in de ruimte hangende werk heet, lijkt een abstract landschap. Het bestaat uit verschillende percelen, soms bont gekleurd, soms glanzend ivoorwit. „Waar raken wij elkaar?” vraagt Assmann zich in een zaaltekst af, en dat is precies wat dit werk ter discussie stelt. Want pas als je afstand neemt van de voor- en achterkant van het werk, worden de woorden ‘Liefde’, ‘Lust’ en ‘Wraak’ leesbaar. Ze raken elkaar aan in slechts één letter.

Charlotte Schleiffert (1967) is evenmin een onbekende, maar als ras-tekenaar zijn haar werken op papier een uitbundige, geestige ode aan de samensmelting tussen piepkleine vrouwen en de natuur. Het negen-delige Woman in Nature (2010-2020) toont een lekker rulle, naakte vrouw op de rug van een kikker, een breed lachende super woman tussen paradijselijk gekleurde bloemkelken en een vrouw die sjanst met een sprinkhaan.

Heimwee naar een huis

Liefde kan zeker pijn doen, maar grote wraakgevoelens of woede komen niet aan bod op deze zachtmoedige tentoonstelling. De pijn waar sommige kunstenaars van spreken uit zich in heimwee naar een huis dat niet meer bestaat. De uit Irak gevluchte Sadik Kwaish Alfraji betovert in zijn melancholieke, zes minuten durende animatiefilm The House That My Father Built (2010). „En is dit dan wat er van mijn vader is overgebleven…?” vraagt Alfraji zich voor iedereen die het huis van zijn ouders heeft verloren, pijnlijk invoelbaar af. In de film buitelen figuren in en langs een huis, dat langzaam overwoekerd raakt door planten. „Een paar dingen”, schrijft Alfraji op de muur, „honderden herinneringen, treurende liefde die de ogen van mijn moeder nog steeds doet vollopen, en veel onafgemaakte verhalen.”

Ook modeontwerper en kunstenaar Bas Kosters toont zich van een kwetsbare kant in Dordrecht. Kosters – bekend van uitzinnig gekleurde, stripachtige ontwerpen – heeft in het wandkleed Love is all alone (2016) zijn liefde, verlies én verlangen naar de liefde van zijn overleden vader verbeeld. Kosters’ vader was een fan van zijn zoon. Als plaatselijke SP-politicus droeg hij de frivole, soms erotische ontwerpen van zijn zoon met verve. Na zijn vaders dood maakte Kosters een wandkleed van de overgebleven kleren van de dode. In het midden van dat kleed naaide hij een jas. ‘Love is all alone, together, all alone’, is in hoekige letters op het kleed genaaid. Op de tentoonstelling kruipt de kunstenaar niet weg in de jas, niet weg in de kleren van zijn vader. Maar het kán. En als toeschouwer stel je je dit voor, en voel je dat verlangen naar de eenheid van vroeger schrijnen.