Jazzfilms vol destructieve musici in Eye Filmmuseum

Achtergrond | Jazzfilms Het All That Jazz-programma in het Eye Filmmuseum belicht de al bijna honderd jaar durende, vruchtbare verhouding tussen jazz en film.

In ‘The Connection’ (1961) wachten jazzmusici op hun drugsdealer. Beeld Eye Filmmuseum
In ‘The Connection’ (1961) wachten jazzmusici op hun drugsdealer. Beeld Eye Filmmuseum

Lange tijd waren Hollywoodfilms over jazz racistisch en zaten ze vol clichés. Clichés die ook muzikaal zijn. Jazz werd bijvoorbeeld geassocieerd met misdaad, drugs, geweld, schimmige nachtclubs en eenzaamheid – vaak verklankt door een melancholieke trompet. De saxofoon staat voor broeierigheid en erotiek, zie A Streetcar Named Desire (1951) – de sensuele muziek van Alex North staat te boek als eerste jazzscore. Eye Filmmuseum vertoont deze en een vijftiental andere jazzfilms komende maand in hun All That Jazz-programma, gewijd aan de al bijna honderd jaar durende, vruchtbare verhouding tussen jazz en film.

In de loop van de jaren dertig worden films met een flink blues- of jazzgehalte steeds populairder. Dit noopt Hollywood in de jaren veertig tot het produceren van veel biografische films, maar dan met name over witte jazzmusici als Paul Whiteman, Glenn Miller en Benny Goodman. Het niet weg te denken aandeel van zwarte musici in de ontwikkeling en verspreiding van jazz werd stelselmatig weggemoffeld, ook al speelden ze soms anoniem op de soundtrack. De enigen die met regelmaat in (korte) films en filmmusicals opduiken zijn de zwarte componist en bandleider Duke Ellington en de ook bij witten populaire trompettist Louis Armstrong.

Zo blijven zwarte jazzmusici in films decennialang marginaal. Het komt pas eind jaren vijftig goed, niet in Hollywood, maar in onafhankelijke producties en Europese films. Een van die Amerikaanse onafhankelijke films is The Connection (1961) van Shirley Clarke – die als vrouw in Hollywood ook een outsider was. In haar op een toneelstuk gebaseerde film wacht een aantal zwetende en trillende personages, onder wie altsaxofonist Jackie McLean, op hun drugsdealer. McLean was zelf jarenlang verslaafd en leerde de andere acteurs hoe overtuigend een junkie te spelen. De muziek van pianist Freddie Redd, ook als personage te zien, is erg goed, de vanwege de drugsthematiek ooit controversiële film wat minder.

Veel interessanter is Passing Through (1977), een militante, door Black Power geïnspireerde jazzfilm van Larry Clark. Clark incorporeerde nieuwsbeelden van (politie)geweld tegen zwarten in zowel Amerika als Guinee-Bissau tijdens de koloniale bevrijdingsstrijd. Via het personage Eddie Warmack, een saxofonist, reflecteert Clark over de zoektocht naar vrijheid in muzikaal en ideologisch opzicht: Warmack stelt dat de door witte maffiosi gerunde muziekindustrie net zo corrupt is als Amerika zelf.

Toch zijn ook moderne jazzfilms niet vrij van smetten. Zo heeft Spike Lees Mo’ Better Blues (1990) weliswaar zwarte hoofdrolspelers, onder wie Denzel Washington als jazztrompettist, maar loopt Lee zich vast in stereotypen over joodse jazzclubhouders, om nog maar te zwijgen van zijn vlakke vrouwenrollen.

Excentriek gedrag

Veel jazzfilms gaan over het destructieve gedrag van jazzmusici, ze ruïneren hun leven met heroïne of drank. Of beide zoals altsaxofonist Charlie Parker, wiens tragische leven door Clint Eastwood in 1988 verfilmd werd in Bird. Ook jazzdocumentaires ontsnappen niet aan deze thematiek, zoals te zien is in Let’s Get Lost, over de verslaafde jazztrompettist Chet Baker die in Amsterdam uit zijn hotelraam viel.

Straight, No Chaser, de verder boeiende documentaire over pianist Thelonious Monk, besteedt meer aandacht aan zijn excentrieke gedrag dan aan zijn muzikale vernieuwingsdrang. Documentairemaker Johan van der Keuken, een groot jazzliefhebber, maakte een schitterende documentaire over het verblijf van de legendarische tenorsaxofonist Ben Webster in Amsterdam, die in 1967 bij een hartelijke hospita in de Rivierenbuurt inwoonde: Big Ben: Ben Webster in Europe (1967).

De link tussen improvisatie in film en in jazz komt het duidelijkst naar voren in korte abstracte animatiefilms, waarvan een aantal vertoond wordt in het programmaonderdeel ‘Visual Jazz’. Daarnaast is er livemuziek, met onder meer een nieuwe jazzscore bij The Cameraman (1928), met komiek Buster Keaton.

Omdat het All That Jazz-programma zeer bescheiden van opzet is, zullen jazzfans klagen over ontbrekende titels: waar is bijvoorbeeld The Man with the Golden Arm (1955), een van de eerste Hollywoodfilms met een jazzscore? Zo ontbreken wel meer cruciale jazzfilms, bovendien ligt de nadruk op bekende jazzfilms als Ascenseur pour l’échafaud (1958), met de beroemde score van trompettist Miles Davis. Uit diezelfde tijd stammen andere Franse films met een jazzscore, zoals Les tricheurs en Un témoin dans la ville. Is het niet bij uitstek de taak van een filmmuseum de gevestigde canon te bevragen en minder bekende films aan de vergetelheid te ontrukken?

Ook de klassieker Taxi Driver die Eye vertoont is overbekend. Bovendien kun je je afvragen hoe groot het jazzgehalte is van Bernard Herrmanns score. Er klinkt een saxofoon, maar Taxi Driver bevat strikt genomen minder jazz dan Scorseses New York, New York (1977), waarin Robert De Niro een saxofonist speelt. Dát is een film die aan herwaardering toe is.

All That Jazz Van 9 september t/m 2 oktober in Eye Filmmuseum, Amsterdam. Inl: eyefilm.nl

Lees verder…….