Ik wil mijn zoon zien opgroeien, hij zelf had liever dat we rijk waren

Ik moet Vroeger lachte Robert Vuijsje een collega uit die zijn kinderen op één zette. Nu moet hij elke dag zelf kiezen tussen werk of kind. „Een boek kan altijd wachten, een kind is er nu.”



Illustratie XF&M

Jaren geleden, voordat ik kinderen kreeg, werkte ik samen met een man die een verklaring had bedacht voor waarom hij niet zo succesvol was. In een lange, verwijtende mail aan zijn collega’s schreef hij dat je twee soorten mensen hebt: zij die alleen aan hun carrière denken en zij die het belangrijk vinden om hun kinderen op te voeden. Zelf wilde hij liever horen bij de tweede soort.

Hij was een paar jaar ouder dan ik. Samen met de andere kinderloze collegavrienden lachte ik hem uit. Zo doorzichtig, deze poging om een excuus te verzinnen voor zijn eigen falen. Hij was gewoon niet zo goed in zijn werk en probeerde zijn kinderen daarvan de schuld te geven.

Een kleine twintig jaar later. Nu heb ik zelf kinderen. Een groot deel van mijn werk bestaat uit het schrijven van boeken. In romans, en ook in speelfilms, wordt meestal gebruik gemaakt van verhaallijnen – zodat de personages een logische en verklaarbare ontwikkeling doormaken. Als lezer of kijker moet je kunnen begríjpen waarom deze denkbeeldige mensen bepaalde keuzes maken, je moet met ze méévoelen in hun strijd.

Het echte leven zit niet zo simpel in elkaar. In het echt bestaat er geen overzichtelijke, rechte lijn die verklaart waarom wij iets doen. Of juist niet doen. In het echte leven gebeuren de meeste dingen bij toeval, in het moment.

In het echte leven gaat bijna geen dag voorbij waarop je niet de rechtstreekse afweging moet maken: kies ik nu voor mijn werk of voor mijn kinderen? Ga ik nog een uur door met werken of loop ik naar mijn jongste zoon om samen een boek te lezen, zodat hij niet weer een uur wezenloos naar een scherm ligt te staren? Breng ik het weekend werkend door of met mijn kinderen?

Bij tekenfilmfiguren zie je vaak een engeltje op hun ene schouder zitten en een duiveltje op de andere. Hier is de keuze niet zo eenduidig, in feite zijn het allebei engelen. De ene engel vraagt zich af: hoeveel jaar heb ik nog waarin ik kan werken? En vooral: hoeveel echt productieve jaren zitten daarbij? Oftewel, hoeveel boeken kan ik nog schrijven?

De tweede engel brengt een andere boodschap. Op hun sterfbed heb ik nog nooit iemand horen zeggen: had ik maar meer gewerkt. Met name bij stervende mannen verdwijnt de maniakale bewijsdrang waar ze hun hele leven last van hadden, op de valreep krijgen ze vaak nieuwe inzichten: had ik maar minder gewerkt, waarom heb ik niet meer tijd doorgebracht met mijn kinderen?

In het echte leven gaat bijna geen dag voorbij waarop je niet de rechtstreekse afweging moet maken: kies ik nu voor mijn werk of voor mijn kinderen?

Het probleem met een boek is dat het altijd kan wachten, een kind is er nu. Het is niet zo dat ik de collega van twintig jaar geleden bij nader inzien gelijk geef, maar ik begrijp nu wel wat hij toen bedoelde.

In de auto met mijn oudste zoon, Sonny is nu 15. Ik probeer hem dingen te leren, voor wanneer hij zelf ooit kinderen krijgt. Op de vraag wat hij later wil worden, als hij groot is, heeft Sonny al jaren een antwoord dat bestaat uit één woord: rijk.

Ik probeer hem uit te leggen dat ik verschillende mensen ken die rijk zijn. Ooit bracht ik beroepsmatig een paar weken door met Mino Raiola, de onlangs overleden voetbalmakelaar die een fortuin opbouwde van honderden miljoenen. Mino had wel kinderen, en een vrouw, maar die zag hij bijna niet. Hij was altijd op reis en aan het werk.

„Ik heb een leuk leven”, zeg ik tegen Sonny. „Dat vind ik belangrijker dan geld. Ik wil jou zien opgroeien.”

„Waarom wil je dat?” vraagt Sonny. „Wat heb ik daaraan? Ik had liever dat we rijk waren.”

Lees verder…….