Column | De beste remedie tegen agressie

Laatst werd ik weer eens ingevlogen als invaldocent en toen ik bijna bij het lokaal was, bleek er op de gang een opstootje te zijn ontstaan. Twee meisjes van veertien mepten op elkaar in, de acrylnagels vlogen in het rond, de rest van de klas keek verbijsterd toe. Terwijl ik twijfelde over wat ik moest doen (als gastdocent ben je toch een soort hulpsinterklaas) kwam gelukkig een aardrijkskundelerares tussenbeide om de meiden uit elkaar te halen.

In de grote pauze zocht ik haar op in de lerarenkamer.

„Geweldig dat je zo snel ingreep”, zei ik.

„Ach”, glimlachte ze, „het komt wel vaker voor. Ze moesten vooral wat frustratie kwijt. Jonge vrouwen hebben daarvoor nog steeds veel te weinig uitlaatkleppen.”

„Klopt”, zei de economiedocent naast haar. „Mijn dochters reageerden hun puberteit vooral op elkaar af. Mijn vrouw en ik werden er wanhopig van. Het hield pas op toen we hen op de juiste sport deden.”

„Judo? Krav Maga?”

„Volleybal!”

Die zagen we even niet aankomen.

„Ja joh”, vervolgde hij. „Volleybal is perfect voor boze jongeren! Het is geen contactsport, dus geen tackles of andere vormen van vuil spel. De vijand, ik bedoel de tegenspeler, staat veilig achter een net. Je mag met blote handen erop los slaan en al rammende maak je ook nog eens vrienden voor het leven!”

Tot dusver had ik volleybal nooit gezien als de ultieme afvoerput voor agressie, maar nadat hij zijn mobiel erbij had gepakt om me de laatste wereldkampioenschappen te laten zien, kon ik niet anders dan hem gelijk geven. Het bleek een snoeiharde sport. Je moest er niet alleen de snelheid van een jachtluipaard en de oog-handcoördinatie van een bidsprinkhaan voor hebben, je moest ook gewoon keihard kunnen slaan. Die arme volleybal kreeg er zo van langs dat hij langzamerhand steeds meer op een op drift geraakte boksbal begon te lijken. Even zag ik mezelf ook in het veld staan, turend naar een bal die in een gezicht van wit verweerd leer veranderde terwijl hij op je afkwam en die je vervolgens oplawaai na oplawaai mocht geven.

„Ik snap wel dat dit je dochters hielp”, zei ik tegen hem.

„Je brengt de razernij die elke tiener in zich heeft terug tot een spel, ze werken aan hun conditie en leren ook nog eens opdringerige types van zich af te meppen”, humde hij. „Wat wil een vader nog meer?”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.