Barbara van Beukering werd kaal: ‘De volgende keer ga ik het echt niet verbergen’

Jarenlang besteedde Barbara van Beukering (57), oud-hoofdredacteur van Het Parool, nauwelijks aandacht aan haar haar. „Het zat goed en matchte met hoe ik mezelf zag.” Tot het begon uit te vallen, ze was 53. De kale plekken werden groter en groter, ze ging een haarwerk dragen. Lange tijd vertelde ze het niemand. Uiteindelijk schreef ze Het jaar waarin ik mijn haar verloor. Toen het boek verscheen, afgelopen voorjaar, waren de kale plekken weer weg.

We zitten op een terras in Langweer, Friesland, aan een straat met lindebomen en mooie oude huisjes. Haar blonde haar met uitgroei valt nonchalant-rommelig over haar schouders. „Vrouwelijk, lang blond haar”, noemt ze het zelf. Kort haar wil ze niet, dat had ze als kind. „Mijn moeder hield niet van ‘getut met haar’, zoals ze het noemde, en mijn vader hield van ‘een lekker fris koppie’. Ik voelde mezelf met kort haar een boerenkinkeltje, gek hè? Ik was stikjaloers op vriendinnetjes met vlechtjes en paardestaarten met balletjes.” Ze draagt een bruin broekpak met diepe V-hals en bladerprint, dunne gouden ringen aan haar vingers. Aan de overkant staat haar fiets, ze woont een dorp verderop aan het water.

Alopecia areata bleek ze te hebben, een ziekte waarbij je haar uitvalt, zonder andere verschijnselen. Bij alopecia totalis verdwijnen ook wenkbrauwen en wimpers. Bij alopecia universalis al het lichaamshaar. Van Beukering kreeg alleen die kale plekken op haar hoofd, wat evengoed een aanslag was op haar zelfbeeld. „Ik heb mezelf nooit knap gevonden maar wel een prima uitziende vrouw. Met altijd ook wel aandacht van mannen. Dat schreef ik ook toe aan mijn haar.” Bepaalt haar wie je bent? Voor een deel wel, vindt ze. „Een van mijn goede vriendinnen, [presentatrice] Hadassah de Boer, heeft best woest haar. Als zij lacht, springen de krullen mee. Haar haar geeft haar iets guitigs, iets brutaals. Met kort, steil haar zou zij volgens mij een totaal ander persoon zijn geweest.”

Van Beukering was hoofdredacteur van de tijdschriften AvantGarde, BLVD, Volkskrant Magazine. Acht jaar leidde ze dagblad Het Parool, tot 2015. Een droombaan, zegt ze, van tachtig uur per week. „Ik stond elke dag om zes uur op. Ik leidde altijd de ochtendvergadering, waar werd besloten wat er in de krant kwam. Ik bemoeide me ook altijd met de voorpagina. Het is natuurlijk ook vergaderen, problemen oplossen, gedoe met mensen die zeuren, mensen die niet functioneren. Maar ik heb het niet ervaren als zwaar. Meer als een baan waarin je alles van jezelf geeft.”

Bourgondisch

Ze is nu freelancer in Friesland – bijna het andere uiterste. Ze schreef een boek over lang en gelukkig leven, een boek over sterven. Vorige week lanceerde ze samen met haar dochter Milou Deelen, ook freelancer, een onlinecursus voor beginnende freelancejournalisten.

Gegrilde groenten, bestelt ze. Vlees eet ze niet veel meer, al is ze getrouwd met „een ouderwetse carnivoor”. „Hij komt nog uit een generatie voor wie het een fantastische luxe was om vlees te eten. Dat zit heel diep. Als ik weg ben, is het eerste dat hij doet een dikke biefstuk kopen.” Vette, harde lach. Haar man, oud-reclameman Thomas Deelen (dikke bos haar, één kale plek), is 75. Ze zijn 35 jaar bij elkaar, hebben vier kinderen. Hun Friese huis was eerst een weekendhuis. In de coronatijd waren ze er zo vaak en zo graag, dat ze drie jaar geleden hun Amsterdamse huis hebben verlaten.

Van Beukering komt ook uit Friesland – Langweer is een van de dorpen waar ze vroeger ging zeilen. Maar ze had niet gedacht er terug te zullen keren. „Ik heb altijd geroepen: nóóit meer. Ik was zo blij dat ik weg was.” Drachten, waar ze opgroeide, vond ze benauwend. „Als je om zes uur door de straat liep rook je overal spruitjes en aardappelen.” Haar ouders kwamen uit Amsterdam en waren zeker voor Friese begrippen bourgondisch. Maar het milieu van haar ouders benauwde haar ook. Haar vader was directeur van een revalidatiecentrum, haar moeder politicus voor de VVD in de gemeenteraad en Provinciale Staten, later burgemeester van Terschelling. Ze waren lid van de Rotary, behoorden tot de notabelen. „Alles moest altijd netjes. Keeping up appearances.”

Haar ouders waren tegelijk vooruitstrevend en streng, zegt ze. „Mijn twee broertjes en ik konden mee naar huis nemen wie we wilden, en in het weekend sleepten we kratten bier naar binnen.” Wel moest er hard worden gewerkt. „Ik mocht nooit uitslapen. Ook op zaterdag moest ik om acht uur op en de auto wassen of in de tuin werken. Zelfs als ik tot vier uur uit was geweest.” Flink zijn was de norm. „Het hele verschijnsel ‘huilen’ vonden ze onzin.”

Haar haar was een terugkerend strijdpunt. Nadat ze het een tijdje wat langer had gehad, mocht ze van haar ouders een konijn als ze het weer kortknipte. Zo geschiedde, ze wilde hoe dan ook dat konijn. Als puber ging ze met henna haar haren verven, dat kon al helemaal niet. „Bij mij in de klas zat een meisje met kort haar dat fanatiek hockeyde en fantastische cijfers haalde. Waarom kun je niet zijn zoals zij, heeft mijn moeder in een wanhopige bui weleens gezegd.” Het echte probleem was niet haar haar, zegt ze. „Ik denk dat mijn ouders me vooral erg wild vonden. Ik had al jong seks. Feestjes, roken, drinken. Ik denk dat ze dachten: gaat dat wel goed.”

Barbara van Beukering Mijn haarwerk viel soepeler dan mijn eigen haar

Op haar veertiende liep ze rond Pinksteren weg van huis en bleef weg tot na Kerst. „Doordeweeks logeerde ik bij een klasgenoot, in het weekend ging ik naar mijn vriendje van negentien in Groningen. Hij woonde in een studentenhuis. Dat was één groot bacchanaal.” Haar ouders zaten het uit. „We zijn twee keer bij het JAC geweest, het jongerenadviescentrum. Mijn vader in pak en das, mijn moeder in een mantelpak en dan ik met mijn rode haar. En twee geitenwollensokkenmannen die ons weer een beetje bij elkaar probeerden te krijgen.” Schaterend: „Dat lukte echt totáál niet.”

Foto Frank Ruiter

Maar ze miste haar ouders en broertjes ook. Toen ze uiteindelijk thuiskwam was haar vader grijs geworden. „Volgens mijn moeder door de zorgen om mij. Ik dacht: wat een onzin. Tot ik een keer een kapper sprak die zei dat dat vaker gebeurt.” Haar eigen haar moest er weer af en ze mocht het niet meer verven. Ze koos voor een permanentje, dat was ‘in’ en vond ze zelf ook mooi. „Met blonde krullen voelde ik me vlot en zelfverzekerd.” Bij haar huwelijk, op haar 23ste, had ze nog steeds een permanent. Pas toen een kapper zei dat ze dat helemaal niet nodig had, liet ze het uitgroeien. Waarna ze het haar kreeg dat ze nog steeds heeft. En waar ze dertig jaar niet naar omkeek.

Happen naar adem

Het jaar dat ze haar haar verloor was 2020. Achteraf denkt ze dat het te maken had met stress. Geen werkstress – haar laatste leidinggevende baan lag drie jaar achter haar, en zoveel stress gaf die niet. Maar: zorgen om naasten. Ze verloor een goede vriendin en een schoonzus aan kanker. Haar schoondochter werd psychotisch en moest worden opgenomen maar er was nergens plek. Een van haar dochters werd verlaten door haar vriend terwijl ze net een baby hadden. „Toen ik dat hoorde, moest ik letterlijk happen naar adem. Een soort hyperventilatie van de stress. Mijn dochter sliep niet meer, viel in twee weken tien kilo af. Ik voelde me zo machteloos. Hoe moest het nu met mijn kindje? Verschrikkelijk.” Ook zij kreeg slapeloze nachten. „Ik denk altijd dat ik alles moet oplossen.” En in haar spiegel verscheen die vrouw met kale plekken.

Ik vraag of het haar kennismaking was met schaamte. Dat kan, zegt ze. „Ik schaam me eigenlijk nooit voor mezelf. Laatst stond er een pontificale dt-fout in het Dorpsblad Langweer, waarvoor ik de eindredactie doe. Van zulke fouten kan ik een dag ziek zijn. Maar ik schaam me nooit voor mijn gedrag of hoe ik eruit zie, of mijn man, of mijn kinderen.” De kale plekken veroorzaakten dubbele schaamte. „Voor mijn verminkte uiterlijk, maar ook voor het feit dat ik er zo mee zat. Ik dacht: hoe kan ik hier nou zo mee zitten? Het is mijn háár.” Ze vond het ook gênant om een haarwerk te dragen, ook al zag je er niets van. „Vroeger wel. Ik kende twee oude vrouwen met een haarwerk en dan zag je hieronder”, ze raakt de bovenkant van haar nek aan, „die rand zitten. En het haar was overduidelijk nep. Dat is tegenwoordig echt anders. Mijn haarwerk, gemaakt van Europees blond haar, viel soepeler dan mijn eigen haar.”

Kale filmsterren

Pas na een hele tijd liet ze haar beste vrienden via een appje weten dat ze alopecia had. Anderen kwamen er pas achter bij de verschijning van haar boek. „Sommigen waren echt een beetje beledigd. Waarom had ik het niet gewoon gezegd? Maar dat is dus precies het probleem. Hoeveel mensen kennen jullie met een haarwerk, vroeg ik hun. Ja niemand. Ik zei: dat kan dus niet. Want er worden heel veel haarwerken verkocht.” Verhalen van mannen die bekendmaakten een haarwerk te hebben gedragen, zoals cabaretier Marc-Marie Huijbregts en tennisser Andre Agassi, hielpen haar van haar schaamte af. „Ooooo, dacht ik, ik ben dus niet alleen met dit gevoel.”

Het is voor mannen wel makkelijker, zegt ze. „Als man kun je kaal over straat. Als vrouw ook, maar dan denkt echt iedereen dat je een chemokuur doet.” Kaalheid doet ook minder af aan mannelijkheid dan aan vrouwelijkheid, vindt ze. „Er zijn zoveel kale Amerikaanse filmsterren, je weet dat je ook gewoon een stoere kale man kunt zijn. Maar het is niet voor niets dat zoveel mannen nu voor veel geld haartransplantaties laten doen. Kennelijk vinden ze zichzelf zonder haar toch ook een ander persoon. En een goede bos haar staat bij een man natuurlijk ook al snel voor sexy en jeugdig.”

Alopecia kan altijd terugkomen. Is ze bang dat dat gebeurt? „Een beetje wel. Als ik mijn haar heb geföhnd en de wastafel ligt ineens vol haren denk ik: het zal toch niet. Maar ik zal het er nooit meer zo moeilijk mee hebben. Ik ga het een volgende keer echt niet meer verbergen. Dan zeg ik: jongens, ik heb het weer.”