Wonen moesten ze leren in dit ‘arbeiderspaleis’

Het Schip Zelfs de huisnummers en de deurraampjes ontsnapten niet aan de vormgevingsdrift van Amsterdamse-Schoolarchitect Michel de Klerk. Zijn ontwerp gaf blijk van paternalistische trekjes.

Foto Kim van Dam/ANP

Waarom Het Schip heet zoals het heet, wordt alleen duidelijk als je recht voor het smalste deel van het ‘arbeiderspaleis’ in Amsterdam staat. Met veel goede wil kun je dan in de bakstenen cilinder boven de ingang van het vroegere postkantoor het voorsteven van een oud stoomschip zien, en in de twee vreemde, leeuwachtige beelden hoog op het woningblok erachter de schoorstenen.

Het Schip, uit 1921, is het derde en uitbundigste van de drie expressionistische woningblokken die de Amsterdamse-Schoolarchitect Michel de Klerk (1884-1923) heeft gebouwd om en bij het Spaarndammerplantsoen. Nog meer dan in zijn twee eerdere arbeiderspaleizen van paarse en gele bakstenen gooide De Klerk alle remmen los in het rode Schip, dat na de Eerste Wereldoorlog over een schoolgebouw uit 1915 heen werd gebouwd in opdracht van woningcorporatie Eigen Haard. Niet alleen liet hij, als de met bakstenen bouwende evenknie van de Catalaanse architect Antoni Gaudí, de gevels van rode Groningse stenen golven en kolken. Op het achtersteven van Het Schip plaatste hij een merkwaardige, geheel met rode pannen beklede fallische toren.

Ook de kleinste dingen, zoals huisnummers en deurraampjes, ontsnapten niet aan De Klerks vormgevingsdrift. Zelfs de scharnieren van de deuren van het postkantoor, dat nu deel uitmaakt van het in het schoolgebouw gevestigde Museum Het Schip, versierde hij met kettinkjes van glimmende steentjes.

Foto Marcel Westhoff

„Niets is mooi genoeg voor de arbeider die al zolang zonder schoonheid heeft moeten leven”, zei De Klerk eens over zijn arbeiderspaleizen. Hoeveel armoedige lelijkheid twee van de vier miljoen Nederlanders moesten verduren in de achterbuurten waar ze omstreeks 1890 leefden, is te zien in de binnentuin van Het Schip. Daar staat tussen een krul en ander straatmeubilair van Amsterdamse-Schoolontwerpers een zeecontainer die een reconstructie bevat van het interieur van een laat-negentiende-eeuwse woning in de toenmalige Amsterdamse sloppenwijk de Jordaan. Eén klein raam, hoog in de linkerwand, heeft het krot zonder gas, elektriciteit, water en wc waar een gezin met zeven kinderen op een oppervlakte van 16 vierkante meter moest verblijven – wonen is een te groot woord. Achter in de kelderwoning bevindt zich de provisorische, van planken getimmerde bedstee waar de ouders met enkele kinderen sliepen, voorin staat een smal bed voor de oudere kinderen. In de la onder het bed bracht het kleinste, ‘ondergeschoven’ kind de nacht door.

Krottenwijken

De woonellende in „het koninkrijk vol sloppen”, zoals historicus Auke van der Woud het laat-negentiende-eeuwse Nederland noemt, deed uiteindelijk zelfs verstokt liberale politici beseffen dat de vrije markt en particuliere liefdadigheid de woningnood nooit zouden oplossen. Krottenwijken zouden alleen verdwijnen door grootschalig overheidsingrijpen, zo begreep een meerderheid van de Tweede Kamer aan het einde van de negentiende eeuw. In het eerste jaar van de twintigste eeuw leidde dit inzicht tot de invoering van de beroemde Woningwet, die onder meer voorzag in financiële overheidssteun aan sociale woningbouw en zo arbeiderspaleizen als Het Schip mogelijk maakte.

Foto Leontine van Geffen-Lamers

Voor sommigen waren de sociale woningcomplexen van De Klerk te mooi. Zo verweten de Nieuwe Bouwers, voorstanders van puur functionele architectuur zonder tierelantijnen, de aanhangers van de Amsterdamse School dat ze meer kunstenaar dan architect waren. ‘Schortjesarchitectuur’ noemden de functionalisten de expressionistische woningblokken. Achter de golvende gevels met bakstenen in allerlei metselverbanden gaan armzalige woningen schuil, met rare ramen op de verkeerde plekken en slechte plattegronden, beweerden ze.

De museumwoning onder de rode toren op het achtersteven van Het Schip is een weerlegging van de kritiek die tot op de dag van vandaag wordt herhaald. Het is een keurige, conventionele woning van ongeveer 50 vierkante meter die is ingericht met doodnormale meubels van een eeuw geleden. Een smalle, geknikte gang leidt naar de keuken aan de achterkant van het huis en een woonkamer aan de straatkant. Naast de keuken liggen twee slaapkamers die vanuit de woonkamer bereikbaar zijn. Elke kamer heeft een goed raam, zoals de Woningwet toen voorschreef. Een badkamer heeft de woning niet, wel een wc – een wekelijks bad moesten de bewoners van Het Schip een eeuw geleden nemen in een van de badhuizen in de buurt.

Uit het raam hangen

Over de door Amsterdamse Schoolarchitecten ontworpen woningen gaat ook nog altijd het verhaal dat de vensters er zo hoog zaten dat de bewoners werden gedwongen te breken met hun volkse gewoonte om uit het raam te hangen. Ook dit is een mythe. Weliswaar had een deel van de oorspronkelijke 102 woningen in Het Schip ongebruikelijke vensters met bijvoorbeeld trapeziumvormige kozijnen, maar elke woning had ook een raam waaruit gemakkelijk kan worden gehangen.

Foto Marcel Westhoff

Maar dit wil nog niet zeggen dat Amsterdamse Schoolarchitecten als De Klerk geen paternalistische trekjes hadden. Zo maakten ze de keuken niet te groot, zodat de bewoners hun maaltijden zouden nuttigen in de woonkamer. Ook lieten ze de lampenhaak in een hoek van de woonkamer bevestigen, om te voorkomen dat de tafel er in het midden kwam te staan. Want al lijkt het woord wonen vast niet toevallig op gewoon, het was wel iets dat de ex-krottenbewoners moesten leren.

Lees verder…….