Weg uit Khartoem met vier gewapende soldaten op de achterbank

Op wat wel een van de laatste zomerse dagen van het jaar moet zijn zit Imad Babikir (68) buiten aan een tafeltje in het rustige, groene dorp Hagestein. Daar, tussen de weilanden en veehouderijen, verblijft hij samen met zijn vrouw en dochter sinds drie weken bij een Nederlandse vriendin. Begin september ontvluchtte het gezin de oorlog in Soedan, die dit weekend een half jaar voortduurt. Hun huis in Khartoem werd ingenomen door soldaten, hun bezittingen zijn ze kwijt.

Een kogel doorboorde op die vroege ochtend van 15 april, toen de oorlog losbarstte, een waterreservoir bij de woning van de familie. Op de achtergrond broeide het toen al een tijd in Soedan, en tijdens moeizame gesprekken tussen legerleiders en een coalitie van burgergroepen over een nieuw overgangsbewind sloeg de vlam in de pan. De generaals werden het niet eens over de termijn waarop de RSF in het reguliere leger geïntegreerd zouden worden. Op nog geen twee kilometer afstand van het familiehuis van de familie Babikir braken, in de laatste week van de ramadan, straatgevechten uit tussen de paramilitaire Rapid Support Forces (RSF) en het regeringsleger. Het geweld in Soedan heeft volgens een conservatieve berekening van dataonderzoeksbureau ACLED sindsdien negenduizend levens gekost, en volgens de Verenigde Naties veroorzaakt de oorlog de snelstgroeiende vluchtelingencrisis ter wereld.

Nederlands paspoort

Imads vrouw Ghada (52) en dochter Aziza (13) schuiven ook aan bij het gesprek. Om de tafel lopen wat ganzen en hanen rond op het erf. Aziza, die in de tweede klas van de middelbare school zat, merkte die eerste weken niks van de oorlog. „We hadden normale lessen en bereidden ons voor op onze eindtoetsen”, vertelt ze in vloeiend Engels met een Amerikaans accent. Haar krullen draagt ze in een strak knotje, aan haar voeten roze slippers.

Lees ook ‘Ik heb de hele nacht gepiekerd, bij zonsopgang besloot ik te vluchten’ – ooggetuigenverslag vanuit Soedan

Mensenrechtenactivist en docent Abdelmonim Ali (33).

„De eerste week kon ik nog naar buiten, eten en water kopen in lokale winkeltjes”, zegt Imad, gekleed in een wit-lichtblauw gestreept overhemd. Een zwarte zonnebril rust op zijn hoofd. „Er liepen wel soldaten over straat, maar die deden me niets. Maar al gauw richtte de vijandigheid zich op iedereen”, zegt hij.

Als mensenrechtenactivist vreesde Imad extra risico te lopen. Naast de strijdende legers mengden fundamentalisten zich in de oorlog. „Die zijn anti-democratie, anti-activisme. Dus toen werd ik een doelwit.” En dus besloot hij samen met Ghada en Aziza te vluchten. Het was niet de eerste keer dat de activist gedwongen zijn thuisland verliet. Als lid van het kleine maar invloedrijke Republikeinse Broederschap, een progressieve islamitische beweging waarvan de leider Mahmoud Mohamed Taha in 1985 werd geëxecuteerd, liep Imad ook al gevaar onder het moslimfundamentalistische bewind van toenmalig president Omar al-Bashir. Hij ontvluchtte Soedan in de jaren negentig en woonde een aantal jaar in Nederland. Sindsdien beschikt hij over de Nederlandse nationaliteit. Later kreeg Aziza die ook.

„Op de derde dag van de oorlog belde een Soedanese vriend die ook een Nederlands paspoort heeft”, vertelt Imad. „Hij vroeg of ik ook een telefoontje heb gekregen van Buitenlandse Zaken. Maar ik had niks gehoord. Een dag later vroeg hij of ik dan de mail van het ministerie had ontvangen. ‘Ook niet’, antwoordde ik.”

Imads vrouw Ghada was op het moment dat de oorlog uitbrak op werkbezoek in Ad-Damazin, zo’n 530 kilometer ten zuiden van Khartoem. Ze werkte daar met vluchtelingen voor VN-organisatie OCHA toen ze zelf op de vlucht moest. „Maar de weg bleef lang te gevaarlijk”, vertelt ze rustig. Ze zat er vast.

Zes dagen na de eerste aanvallen in Khartoem was het Eid-al-Fitr (Suikerfeest). „De kinderen probeerden er nog iets van te maken”, zegt Imad. Aziza was bezig het haar van haar buurmeisje te steilen, toen vijftig meter van hun gebouw een bom insloeg. „We waren alleen thuis en renden doodsbang naar een verdieping lager, naar het huis van mijn buurmeisje. We zagen dat bijna alle gebouwen in de omgeving waren verwoest”, vertelt ze afstandelijk.

Die dag schreef Imad zelf een mail naar Buitenlandse Zaken met een verzoek om hulp. Hij ontving alleen een automatische ontvangstbevestiging. Een dag later besloten ze zelf te vertrekken uit Khartoem.

Imad rust uit in het plaatsje Renk in Zuid-Soedantijdens de vlucht die het gezin naar Nederland zou brengen.
Privéfoto

„We lazen verhalen in groepsapps dat auto’s werden geplunderd onderweg”, vertelt Imad. „Sommigen adviseerden je de weg via het westen te nemen, andere die via het oosten. Sommigen raadden af te gaan rijden. Maar ik besloot toch te gaan, want we wisten dat het alleen maar erger zou worden”, zegt hij.

„Het was spannend”, zegt zijn dochter, „want je weet niet wat er onderweg kan gebeuren.” Imad: „We hebben gebeden.”

De twee reden richting Wad Madani, bijna tweehonderd kilometer van Khartoem, naar het huis van de moeder van Ghada. Bij het eerste checkpoint werden ze aangehouden door RSF-soldaten. Toen die hoorden waar ze naartoe gingen, vroegen ze of ze mochten meerijden. „Toen zaten er ineens twee soldaten met kalasjnikovs achterin de auto”, zegt Imad. „Volgens mij werden ze ergens langs die weg ingezet, want na het volgende checkpoint zaten we met vier soldaten in de auto.” Met een dubbel gevoel van angst en veiligheid – ze wisten dat de RSF-soldaten op straat hen nu in ieder geval niks zouden doen – zaten ze zo een half uur in de auto.

Zij reden langs een fabriek die de RSF een paar dagen daarvoor hadden geplunderd en in de fik gestoken. De rook was nog te zien. Op de weg stonden uitgebrande tanks en gepantserde wagens. „Je hebt 3D-films, maar dit was als een 4D-film, want we zaten er zelf in”, vertelt Imad ogenschijnlijk emotieloos. Nadat ze de soldaten aan het eind van het fabrieksterrein uit de auto lieten, reden ze in drie uur op hoge snelheid door naar Wad Madani. Daar was het veilig. Maar Ghada zat nog altijd vast aan de andere kant van het land.

Geen huwelijksakte

Op 27 april, de oorlog duurde toen anderhalve week, kreeg Imad voor het eerst telefoon van Buitenlandse Zaken over de evacuatie. „De medewerker vroeg naar onze paspoorten, het Schengen-visum van Ghada en onze huwelijksakte. Ik zei dat we uit huis waren gevlucht en op dat moment niet aan de huwelijksakte hebben gedacht.” Volgens de medewerker kon Ghada dan niet mee met de evacuatie. „Ik bedankte hem en zei: ‘of we gaan samen, of we blijven hier samen’”, zegt hij terwijl er een helikopter over Hagestein vliegt. Ze kijken alle drie even omhoog.

Toen het eind april veilig genoeg was om met het openbaar vervoer te vertrekken, besloot Ghada – die nog in het zuiden zat – na overleg met Imad de huwelijksakte op te halen in Khartoem. „Ik maakte eerst een stop bij Imad en Aziza in Wad Madani. Daar haalde ik de sleutels op en liet mijn tas achter, want ik moest misschien kunnen rennen. En ik stapte weer op de bus.”

De vluchtroutevan het Imad, Aziza en Ghada, eerst naar Zuid-Soedan en dan via Istanbul naar Amsterdam.

Bij aankomst in Khartoem vroeg ze de chauffeur haar eerder af te zetten, dichter bij het huis. „Toen moest ik nog tien minuten lopen, langs een ziekenhuis waarvan ik een paar dagen daarvoor had gehoord dat het was ingenomen door de RSF. Ik was doodsbang”, vertelt ze. „Er was niemand op straat. Ik kwam een man tegen die riep: ‘Wat doe je hier? Ren voor je leven! Ren!’. Toen ik thuiskwam stopte ik meteen de huwelijksakte in mijn handtas.”

Er ging geen bus meer terug, dus bracht Ghada de nacht in het verlaten gebouw door. „Ik hoorde bominslagen en telde de uren. Ik hield mezelf voor dat de ochtend zou komen en dat ik dan nog zou leven en kon teruggaan.” Ze strekt haar hand uit naar Aziza, die hem vastpakt.

Op 3 mei kwam Ghada met de bus aan bij haar gezin in Wad Madani en stuurde de huwelijksakte door naar Buitenlandse Zaken. Het ministerie antwoordde tot hun verbazing dat de laatste evacuatievlucht op 29 april was vertrokken. „Dus twee dagen nadat ze mij voor het eerst belden!”, zegt Imad verontwaardigd. Latere verzoeken tot assistentie haalden niets meer uit.

Geen onderwijs

Vier maanden zou het gezin uiteindelijk in Wad Madani blijven, waar het openbare leven net zoals in andere delen van Soedan stil stond. Tot op de dag van vandaag zijn alle scholen gesloten. „Dat is de voornaamste reden dat we wilden vertrekken uit het land”, zegt Ghada en wiebelt onrustig met haar benen. Met het vooruitzicht van een oorlog die misschien wel jaren voortduurt, wilden de ouders niet dat hun dochter jaren onderwijs en algemene ontwikkeling zou missen. Met hulp van vrienden weten ze uiteindelijk met de auto de grens over te steken naar Zuid-Soedan, en vanaf daar vliegen ze via Istanbul naar Amsterdam.

Imad en Azizabij de grens met Zuid-Soedan, waar ze in augustus het land wisten te ontvluchten.
Privéfoto

Een oude vriendin van Imad, Carla van Os (55), bij wie zij tijdelijk logeren, bood hulp bij de inschrijving van Aziza op school en bij de aanvraag van DigiD’s. „Maar de Nederlandse ambassade kon niks doen”, zegt Imad. „Geen vergoeding voor onze vlucht uit Soedan en geen hulp bij aankomst in Nederland.” „Wat was het alternatief geweest als we geen vrienden hadden bij wie we verbleven? Op straat?” vraagt Ghada hardop.

„We hebben in Nederland niet vaak Nederlandse oorlogsvluchtelingen”, zegt Carla, die niet begrijpt dat Imad met zijn Nederlandse paspoort geen hulp krijgt. „Het systeem is er niet op ingesteld.”

„Een vriend van mij is wel geëvacueerd met zijn Soedanese vrouw, wier paspoort ook nog eens verlopen was”, zegt Imad. „Hem vroegen ze niet naar het huwelijkscertificaat. Betekent dat dat het beleid willekeurig is? Dat moet rechtgezet worden door Buitenlandse Zaken. Zeker na de mislukte evacuatie uit Afghanistan. Amerikanen hebben zelfs de huisdieren geëvacueerd uit Soedan.”

Een woordvoerder van het ministerie wil in een reactie niet op het geval van de familie Babikir ingaan, maar zegt wel dat „als men op eigen gelegenheid het land verlaat, de kosten daarvan voor eigen rekening zijn”.

Aziza’s onderwijs is dankzij Carla’s hulp wel geregeld. Ze gaat naar een schakelklas in Utrecht met andere kinderen uit conflictgebieden. Ze leert Nederlands en mag na een jaar waarschijnlijk doorstromen naar het reguliere onderwijs. Ze kan goed opschieten met de leerlingen, vertelt ze terwijl ze bij haar moeder op schoot gaat zitten. „Morgen komen er twee nieuwe kinderen.”