Wat nou als er aan alles een tekort is? Hoe redden we ons dan?

Welvaart Migranten en arme gezinnen doen het al jaren voor, schrijft . „Met vindingrijkheid, hosselen, liefde.”

Illustratie
Illustratie

Claudia van Rouendal

Het was een regenachtige middag in augustus 2021. Ik was met een 84-jarige vogelkenner naar de Maasvlakte gereden, naar een uitkijkpost in de duinen. Er waren daar vorkstaartmeeuwen gesignaleerd, had hij verteld, trekvogels die onze kust zelden aandeden.

Een windvlaag rukte het autoportier open, we beklommen het duin. Geen vorkstaartmeeuw te zien. Wel: een knalrode aangespoelde walvis.

„Fuck”, riep ik en rende vanaf de duinen naar de zee. De regendruppels sloegen putjes in het zand, tokkelden even later op het rubber van de rode boot die in de branding lag, de buik naar boven ge keerd. Verspreid rond de dinghy lagen en dreven een stuk of zeven feloranje reddingsvesten. Iets verderop: een nog volle waterfles. Weer iets verder: een zwarte sportschoen vol zand. Ik volgde het spoor van spullen, de beelden die in me opkwamen duwde ik weg.

Maar verder vond ik alleen een boodschappentas van de Franse supermarkt Carrefour. Bootvluchtelingen, hier ook al?

Ik belde de strandwacht over de vondst, we reden terug naar de stad. Later sprak ik de Zeehavenpolitie. Het goede nieuws: de opvarenden waren veilig. De man van wie de zwarte sportschoen was geweest en de andere opvarenden zaten nu hoogstwaarschijnlijk in de Britse asielprocedure. Het opblaasbootje had inderdaad vluchtelingen verscheept.

Waarschijnlijk hadden ze 12 augustus de oversteek gewaagd, hoorde ik later; die nacht was het prachtig kalm zomerweer geweest in Calais, liefst 1.012 mensen hadden vanaf het strand zee gekozen, de meesten in opblaasbare dinghy’s van het type dat ik had gevonden. Nadat de opvarenden van boord waren gehaald, liet de Britse kustwacht die vluchtbootjes soms achter op zee, uit ruimte- of tijdgebrek. De scheepjes kregen dan een identificatienummer. Op de Rotterdamse opblaasboot was ‘M465’ geverfd: nummer vierhonderdvijfenzestig van dat jaar.

Een medewerker van het ministerie van Binnenlandse Zaken benadrukte dat de tocht levensgevaarlijk was en dat de vluchtelingen al in een veilig land waren.

Gevaarlijk, inderdaad. Het Nauw van Calais is de drukste vaarroute ter wereld. Per dag passeren gemiddeld 550 zeeschepen – waaronder mammoettankers en containerreuzen – de zeestraat. Elke twee à drie minuten een schip. Maar dwars op die stroom liep inmiddels ook een van de drukste vluchtroutes ter wereld. De route van de opblaasbootjes. Gemiddeld honderd mensen per nacht waagden er vorig jaar de oversteek, in totaal 35.382 mensen. En sindsdien waren de aantallen toegenomen. De vluchtelingen kwamen uit landen als Syrië en Afghanistan maar ook uit ‘veilige’ landen als Albanië. En inderdaad hoefden ze in Frankrijk niet direct voor hun leven te vrezen. Toch waagden ze de gok, bijvoorbeeld omdat ze bij familie wilden zijn; omdat ze in een land wilden wonen waarvan ze de taal spraken of omdat ze dachten in het Verenigd Koninkrijk makkelijker werk te vinden.

Velen werden tegengehouden door de Fransen, 44 vluchtelingen verdronken, maar de overgrote meerderheid, 28.000, haalde de witte kliffen van Dover.

Mensensmokkelaars kochten de opblaasbootjes voor prijzen tussen de 500 en 2.000 euro. Bij de Chinese webwinkelgigant Alibaba werden ze aangeprezen als ‘refugee boat’, schreef The Guardian eind december. Alibaba had daarna veel van de pagina’s verwijderd, maar niet allemaal. ‘Enjoy The Waves With A Wholesale immigrants boat’, las ik. Of: ‘Inflatable boat for refugee’.

Een jaar eerder had ik zelf via internet een opblaasboot gekocht. Geen dinghy, maar een knaloranje kano. Ook om te ontsnappen, maar dan aan mijn saaie bestaan: een bootje om de pandemie mee uit te zitten. Ik zocht verstilling op het water en soms zocht ik een adrenalinestoot.

Zoals die keer toen ik met een vriend, een ervaren zeekajakker, over de Nieuwe Maas was gevaren, onder de Erasmusbrug door. We hadden de tocht tot in de puntjes voorbereid. Stroomatlas mee, marifoon aan boord. De vaargeul oversteken was doodeng. Wat als zo’n watertaxi ons niet zag? Driehonderd meter billenknijpen.

Het Nauw van Calais is ruim dertig kilometer breed, zelfs op het smalste stuk, tussen Cap Gris-Nez en Dover. En die Engelandvaarders voeren door de nacht, zonder navigatie, zonder lichtbakens, tussen megaschepen door. Hoe wanhopig moest je zijn?

Daar in het Nauw van Calais kruisten twee totaal verschillende stromen, leek me eerst: de containerschepen en de opblaasbootjes. Je had enerzijds de mensen die hun leven waagden en anderzijds de mensen die een leven lang konden spelevaren, vertrouwend op de zeereuzen die hun hebbedingetjes kwamen brengen. Haves en havenots.

Maar ik twijfel al een poosje of die mooie kloof wel klopt.

Afgelopen zomer las ik op de camping – in Frankrijk, aan zee – een boek dat ook begon met een aangespoelde, rode boot. Een kano van een paar honderd dollar, aangetroffen langs de kust van North Carolina.

De kano bleek eigendom van ene Dick Conant, een getroebleerde Amerikaan die jarenlang in zijn eentje over de rivieren van de VS had gepeddeld, levend van vrijwel niets. Tuinbroek van spijkerstof, roestkleurige baard, verbleekte baseballcap. Deze man is tot op de dag van vandaag vermist, maar journalist Ben McGrath tekende zijn levensverhaal op in het boek De rivier. „Het meeslepende en waargebeurde verhaal van een man die met zijn kano de wildernis in trok”, aldus het omslag.

Vast zo’n boek over een man die zijn midlifecrisis weg peddelt, dacht ik eerst. Maar de hoofdpersoon bleek juist verrassend extravert. Conant de kanoër trok langs vervallen Amerikaanse rivierstadjes, die aanspoelplaatsen van menselijk wrakhout, en overal waar hij kwam zocht hij contact: hij knoopte praatjes aan, repareerde daken, deelde spullen en proviand, vertelde verhalen, begon jarenlange penvriendschappen. Niks into the wild, geen solo-gesikkeneur. Deze man stapte op de medemensen af zonder aanzien des persoons.

Hoopvol verhaal. Alsof hij al peddelend dat verscheurde, geatomiseerde land weer aan elkaar wilde naaien. Dat zie je vaker tegenwoordig: de moderne escapist zoekt juist verbinding, wil ontsnappen aan de ieder-voor-zich-maatschappij. Zie de groeiende off the grid-community: mensen die zelfvoorzienend leven, maar vooral saamhorigheid zoeken.

En tegelijkertijd vond ik het een verontrustend boek. Want dat kapotte land herkende ik maar al te goed. Niet alleen van de VS, waar ik een poosje had gewoond, maar inmiddels ook van thuis, van mijn eigen verscheurde Nederland. Het land van Ter Apel, Groningse Shell-grondschokken, toeslagenrampen, kapotte ruggen van koffergooiers. Het land van ontheemden en buitenslapers, waar de dakloosheid in tien jaar was verdubbeld. Land van beddentekort, slaaptekort, huizentekort, van alles tekort. Een tandvleessamenleving.

Laatst stond ik in een volle stilstaande trein te staren naar de omgedraaide vlaggen in het weiland en ik dacht: damn right. Het land ging stuk. Nee, nee, heus geen Amerika, zeiden we nog. En inderdaad zijn we geen Amerika, dacht ik in die trein: ons land brokkelt weliswaar ook af, alleen zonder die spirit van zelfredzaamheid die Amerikanen nog altijd kenmerkt. Wij zijn reddelozer, lijkt me: een land als een lekke opblaasboot, opvarenden in ontkenning: we kunnen toch compenseren, plakkertjes plakken?

Mijn opblaaskajak had ik gekocht om de pandemie uit te zitten. De pandemie was weg, alleen waren er nieuwe stormen gekomen. Escapisme zal me niet meer redden. Al denk ik de laatste tijd wel steeds vaker aan wegvluchten. Half grappend, geinig vrijblijvend, zoals je op feestjes roept dat je een huisje zoekt in Limburg aan Zee.

De rode opblaasboot op het strand had me gewaarschuwd. Zoals je de zee kon horen in een schelp, zo hoorde ik het woeden van de gehele wereld in die plas tic ark.

Vroeger was het simpeler: je had de zielige mensen die hier asiel kwamen vragen en onze taak was het dan om te kibbelen over hoeveel bedden en soep we ze precies gaven. Veel soep, zei de één. Weinig soep, zei de ander. Het ging nooit over onszelf.

Ter Apel is al een iets ander verhaal. Een schandvlek op zich natuurlijk – ons eigen Calais, ons Moria – maar óók een symptoom van een overheid die de zaakjes niet meer op orde heeft. En die overheid zie je overal. Zien de boeren, zien de toeslagenmoeders. Ter Apel gaat evengoed over onze soep. Komende winter dreigen een miljoen van onze eigen burgers van het gas te worden afgesloten, had ik gelezen in de Volkskrant.

En deze winter komen we heus nog wel door, pappend, nathoudend, compenserend. Maar verder in de toekomst ligt een wereld die zo chaotisch is, zo vol kettingreacties – een net iets sneller smeltende ‘doemgletsjer’ op Antarctica, een vonk tussen China en Taiwan – dat het me allang niet meer ondenkbaar lijkt dat ikzelf of mijn kinderen ooit echt de biezen zullen moeten pakken.

De enige zekerheid lijkt me dat de wereld onzekerder wordt, de vraag is wie daar het best op voorbereid zijn, het antwoord: zij die al met dat bijltje hadden gehakt. Zoals migranten, die van de ene op de andere dag in een totaal andere wereld terechtkomen. Die redden zich wel, die hebben misschien geen tent, maar zijn zeker niet zielig. Ze zijn juist getraind in de belangrijkste vaardigheid van de toekomst: je staande houden in een wereld op zijn kop, een wereld van krimp en tekort.

Hetzelfde geldt voor al die Nederlanders die de afgelopen jaren al moeten leven met minder geld, dacht ik in de trein. De gepokten en gemazelden. Je leest nu het ene na het andere schrijnende bericht over hongerende schoolkinderen en overvolle voedselbanken. Minstens zo interessant lijken me de verhalen van al die mensen die al jaren zonder veel geld leven – en het prima weten te rooien. In mijn Rotterdam is het voor 1 op de 5 kinderen normaal om in armoede op te groeien. En toch weten hun moeders – bijna altijd moeders – de afgelopen jaren de broodtrommeltjes van hun kinderen te vullen. Met vindingrijkheid, een burennetwerk, hosselen, liefde. Het onvertelde verhaal: de expertise van de mensen die al jaren met het bijltje hakken.

Over hen maak ik me nog het minste zorgen. Ze kennen die winkel al waar je een zak krentenbollen voor vijftig cent haalde, ze weten aan welke buren ze iets hadden. Vele eersten zullen de laatsten zijn, en vice versa, voorspelde Jezus al.

Maar de rest? Mocht de echt grote storm ooit komen dan zal die een land treffen vol verwende en weerloze malcontents. Misnoegd over wachtrijen bij Schiphol, boos over een te laat bezorgd pakket, een stilstaande trein. Gemaksverslaafden, onmachtig de eigen fietsband te plakken (want een Swapfiets), onmachtig eten op tafel te toveren (want Thuisbezorgd), onmachtig hulp te halen bij de buren (want Netflix-kluizenaars). Wat komen gaat valt niet met geld te fixen, wel met liefde en levensmoed.

Ik hoorde eens over een moedige man die in een Itiwit-opblaaskajak van Decathlon naar Engeland was gepeddeld. Masoud Mohammadajir, heette hij, een 39-jarige Iraniër. Hij had in Iran in de cel gezeten, verdacht van spionage. Zijn asielaanvragen in Roemenië en Nederland waren afgewezen, omdat hij met een vals paspoort Iran uit was gevlucht. Aan mensensmokkelaars had hij een hekel. Dus kocht hij samen met een vriend een kajak van 250 euro. Ze hadden maar geld voor één zwemvest, Masoud gaf hem aan zijn vriend, die niet zwemmen kon. Het Nauw van Calais was stikdonker, ze navigeerden op de lichten van de ferryboten, pareerden golven van ruim twee meter. „Ik zou dit nooit nog eens proberen”, vertelde Masoud later aan de Daily Mail, die de belangrijkste details verifieerde. Maar ze haalden de overkant.

Vele andere peddelaars zouden volgen. Zoveel, dat vorig najaar de Decathlon-vestigingen langs de Noord-Franse kust de verkoop van opblaaskajaks staakten. Ook dat mocht niet baten. Vorige maand, in de nacht van maandag 22 augustus, deed een recordaantal van 1.295 mensen een poging naar Engeland te varen. Onder wie ook mensen die per opblaaskajak gingen. Niet eentje van Decathlon dus, maar een nog goedkoper model, de Hydro Force Lite Rapid, online verkrijgbaar voor minder dan 100 euro.

Laatst was ik weer bij het strand, ik dacht aan de rode boot, hoe het zou gaan met de opvarenden. Opblaasbootvluchtelingen, ontsnappingskunstenaars: zij hadden de moed gehad, zij waren al aan de overkant. En wij? Achterblijvers, ooit, wellicht.

Lees verder…….