Tussen Maastricht en Wormer, in een zinsbegoochelende parallelle werkelijkheid

Bas op de fiets Bas van Putten test geen auto, maar pakt de fiets.

Deze week: in een dag van Maastricht naar zijn ouderlijk huis in Wormer.



Foto Merlijn Doomernik

Het smalle fietspad langs het Julianakanaal is in abominabele conditie. Het loopt vol kuilen en scheuren rakelings langs een steile berm vol brandnetels. Maar het is een prachtige zaterdagochtend, ik rijd door Zuid-Limburg in een parfum van hoogzomerse geuren. Ik zie kasteeltjes en oeroude boerderijen, het lage zonlicht maakt een groene vuurzee van de landerijen, ik ben geconcentreerd en fris, wat kan mij gebeuren.

Dit. Mijn fiets klapt op een kuil. De klap lanceert mijn fietstas. Die landt in de berm, koprolt pesterig vertragend naar beneden, lijkt in de brandnetels te blijven sudderen maar duikt dan, loodzwaar, het kanaal in.


Roofbouw

Zo begint mijn monsterfietstocht van Maastricht naar Wormer. Op mijn achttiende reed ik hem met een schoolvriend in één dag. Sindsdien vroeg ik me regelmatig af of mijn door roofbouw uitgewoonde lijf de klap nog aan zou kunnen. Ik wist nooit goed of dat uit ijdelheid of uit bezorgdheid was. In de maand voor mijn 57ste verjaardag besloot ik het gewoon maar te proberen.

Volgens Google Maps is het 247 kilometer van mijn Maastrichtse hotel naar mijn ouderlijk huis, waar de reis net als destijds moet eindigen. Met een gemiddelde snelheid van twintig zou ik er inclusief pauzes zo’n zestien uur over moeten doen. De weersomstandigheden zijn perfect. Weinig wind, draaglijke temperaturen.

De Zwaluw is geen racefiets, maar mijn streeftempo houd ik in de ochtend aardig vast. De Maasroute is ook wel een beetje de ouwelullenkoers. Hij leidt je deels via België om de gemeenste Limburgse heuvels heen. Pas na 120 kilometer begint de honger het moreel te ondermijnen. Na de lunch in Oss gaat alles weer, alleen een veerpontje op het traject zit dwars: dat is wegens personeelsgebrek, what’s new in Nederland, drie dagen uit de vaart. De alternatieve route is zeven kilometer langer. De pont van Lith naar Alphen is gelukkig wel weer schitterend, het land van Maas en Waal een droom van Hollands welvaren.

Fruitautomaten

Foto Merlijn Doomernik

Dan de Betuwe. Langs de weg de fruitautomaten van de telers, een gezonde variant op de kroket uit de muur. Achter glas fruit en vruchtensappen, contactloos betaal- en ontgrendelbaar. In een roes van blijdschap leeg ik een driekwartliter appelsap in één teug. Heb ik het ergste niet gehad? Mis. Na de pont bij Amerongen, na 170 kilometer fietsen, vermoordt het bordje welkom op de Utrechtse Heuvelrug de laatste illusies. Ik kom er met de moed der wanhoop overheen, dan volgt de crisis. In Utrecht verdwaal ik. Mijn telefoon is leeg, en nergens de verwachte fietsbordjes met ‘Amsterdam’. Uiteindelijk vind ik het fietspad langs het Amsterdam-Rijnkanaal, waar de overdosis kilometers zijn drogerende effect onthult. Ik verdwaal in een zinsbegoochelende parallelle werkelijkheid. De boeggolven van de vrachtschepen lessen mijn dorst, de vogels vlak boven mijn hoofd stillen mijn honger. De zomergeuren komen als een bedwelmende substantie binnen. De wind betast mijn huid als een koele hand die ik zou kunnen grijpen. Het is bijna mooi, ware het niet dat ik nog veertig kilometer zwoegen voor de boeg heb.

Bij een McDonald’s tank ik een cheesecake en een coke met ijs. Als een spook rol ik door luidruchtig Amsterdam, dat in een gevaarlijk hoge versnelling leeft: alles actie, niets reflectie. Weg daar. Na de overvolle pont naar Noord treedt de stilte in. De Zaanstreek is balsem. Het is middernacht, windstille duisternis. Het rimpelloze water van de Zaan weerspiegelt feestelijk barok het licht van de fabrieken. Iemand vroeg me laatst of ik gelukkig was. Ik zei dat ik in de gelukkige omstandigheid verkeerde zonder de zekerheid te kunnen. Maar nu ben ik het. Ik ben sterker dan ik dacht, ik zag een prachtig land, ik geloof in het leven, ik ben na 270 kilometer trappen niet verslagen. Veroudering is aan geduld winnen wat je verliest aan kracht. Om half één ’s nachts bereik ik het dorp van mijn jeugd op de fiets van mijn vader. Hij is voor me opgebleven, dat ontroert me. Respect, zegt hij. En ik ben trots als het kind dat de mens in zijn mooiste, meest naïeve dromen altijd hoort te blijven.

Lees verder…….