Tegendraadse kunst, Texas-melancholie en hooligans

Recensie


Beeldende kunst

Beeldende kunst Uit de vele tentoonstellingen die in galeries te zien zijn, maakt NRC elke twee weken een selectie.

Overzicht van Frenemy van Josefin Arnell en Margaret Haines.
Overzicht van Frenemy van Josefin Arnell en Margaret Haines.

Foto Gert Jan van Rooij

Tegendraadse kunst: kan dat nog?

Na een half uur in de tentoonstelling Frenemy van Josefin Arnell en Margaret Haines bij Rozenstraat, Amsterdam, vroeg ik me af of het nog kan: tegendraadse kunst maken. De twee doen hun best: de twee films in de expositie hinten zwaar naar outsidercultuur en anti-esthetiek, in de ruimte staan verschillende ‘pijnbanken’ met doodshoofden en monsters, de wandbespanning is kleurrijk en fel en op het grote tapijt aan de rand van de ruimte zien we onder andere een groen-kotsend wezen en een zombie. Toch ontregelt het geheel niet erg, want als kunstkijker herken je de referenties: veel (heel veel) Mike Kelley, Paul McCarthy, stripcultuur, horror. Dat is natuurlijk ook het punt: alles wat buiten de bekende kaders probeert te treden stapt meteen een nieuw kader binnen – provocatiekunst is al decennialang een genre. Bevrijding wordt simpelweg verplaatsing, met iets te veel aplomb gebracht.

Maar, dat weten Arnell en Haines toch ook? Op dat punt wordt Frenemy interessant. Want als je deze tentoonstelling niet beschouwt als afzetten tegen de bestaande cultuur, maar als een poging om te komen tot een nieuwe vorm van verbinding tussen gelijkgestemden, krijgen de werken van Haines en Arnell een heel andere lading. Wie wil erbij de club? Dat zie je vooral goed terug in de films. Haines’ Ashes (die toen ik ’m zag nog niet af was) gaat over het idee van absolutie – het vergeven van zonden – en daarmee automatisch over het idee dat je als individu alleen kunt worden verlost door een groep.

In Arnells Wild Filly Story speelt dat clubgevoel nog nadrukkelijker. De film is gedraaid op een Amsterdamse manege waar kinderen met behulp van de paarden therapeutisch worden ondersteund. De film lijkt daar een onderdeel van: het geheel is nadrukkelijk amateuristisch geacteerd (hallo Mike Kelley!) en gaat voortdurend over groepsvorming: de paardenmeisjes zijn verbonden in hun liefde voor het dier, er is een witgeschilderde outcast, een behoorlijk heftige vechtpartij tussen twee meisjes, een gezamenlijk diner waar gezellig met eten wordt gegooid. Als toeschouwer voel je je voortdurend een buitenstaander (wat wordt gecultiveerd door het vrij beroerde Neder-Engels in de film) – en dat is ongetwijfeld precies Arnells bedoeling.

Texas-melancholie van Schutmaat

Lege Weg, Bryan Schutmaat

Het Texaanse landschap is de fotograaf Bryan Schutmaat (39) dierbaar. Dat vlakke landschap en de mensen die erin wonen, vaak aan de zelfkant, zijn steeds zijn vaste onderwerp, vaak in kleur, soms zwart-wit.

Als jonge fotograaf trok hij al in 2013 de aandacht met zijn boek Grays the Mountain Sends, een serie portretten en natuuropnames van bijna vergeten gemeenschappen in de Rocky Mountains. Het jaar daarop werd dit project bekroond met de Aperture Portfolio Prize, en in 2020 kreeg hij de prestigieuze Guggenheim Fellowship.

Ook zijn nieuwe project ‘County Road’ bij de Amsterdamse fotogalerie Wouter van Leeuwen staat bol van de spanning tussen enerzijds de American autodroom van lange lege wegen die naar wide open spaces voeren, en anderzijds de desolate armoede en vervuiling die er volop woekeren.

Door corona moest Schutmaat zich een nieuwe manier van werken eigen moeten, zonder mensen – maar wel met de sporen die ze op hun omgeving achterlaten. Normaliter gaat hij op pad met een zware technische camera om portretten van daklozen die langs de snelwegen hun kamp opslaan.

Nu pakte hij een kleinbeeld camera en maakte hij roadtrips, over de kleine binnenwegen tussen zijn woonplaats Austin en de familieboerderij een paar uur verderop. Het resultaat, allemaal in zwart-wit, is een melancholiek verslag. Verlaten huizen, twee plastic tuinstoelen die tegen een buitenmuur hangen en een auto die al jaren half onder een dekzeil schuilgaat of een beek waar in een olieachtige waas autobanden en andere onherkenbare onderdelen drijven.

Doordat hij op zichzelf werd teruggeworpen is dit misschien Schutmaats meest persoonlijke project tot nu toe. Hij is niet zichtbaar, wel aanwezig: in zijn kampvuur, bijvoorbeeld, of in de voorruit vol vegen van stof vermengd met insecten. Mijn werk is voor mij een manier om mijn eigen angsten onder ogen te zien, zei hij onder meer over de teloorgang van de natuur. Dit is zijn Texas, up close and personal.

Voor club en vaderland

Trans Hooligans (2020), Marcin Dudek. Galerie Ron Mandos

Als er meer kunstwerken ‘Rudolf’ zouden heten, zou de wereld er dan mooier uitzien of zou het definitief gedaan zijn met de verbeelding? Geen van beiden waarschijnlijk. Zeker niet als je de proef op de som neemt met het werk ‘Rudolf’, zwart geblakerde werk aan de muur, dat een soort harde bivakmuts in slechtere tijden lijkt. De maker, de Poolse kunstenaar en oud-hooligan Marcin Dudek (1979) bekijkt in zijn werk in galerie Ron Mandos mensenmassa’s tijdens rampen, zoals het Heiseldrama in het Brusselse voetbalstadion waar in 1985 Liverpool en Juventus elkaar troffen voor de Europacup 1, waarbij 39 doden vielen.

Fascinerend is zijn installatie ‘Trans Hooligans’ waarin op schermen achter een soort hek de het massagedrag van hooligans op veilige, voyeuristische afstand te bekijken is. De gevarendriehoek, een stuk Volkswagen en de voetbalshirts die samen een tentdak vormen, maken het verhaal af waarin het draait om de zoektocht naar individualisme onder groepsdruk af.

De combinatie bij Ron Mandos met het werk van de Servische kunstenaar Ivan Grubanov (1976) is een gelukkige. Ook hier draait het om massa-identiteit: de nationale identiteit.

In 2015 was Grubanov met een vergelijkbaar thema te zien tijdens de Biënnale in Venetië. ‘United Dead Nations’ was de veelzeggende titel die hij zijn installatie daar meegaf vanuit het idee: wat moet je met landen die niet meer bestaan, maar nog wel de politiek beheersen?

Dat idee werkt hij hier verder uit met schilderijen en installaties van ‘dode vlaggen’ – Grubanov is verzamelaar van vlaggen die niet meer bestaan – en werkkleding. Ze leiden tot de vraag: wat moet je nog en wie ben je nog als je tot een land behoort dat na de Joegoslavische oorlogen geen nationale identiteit meer heeft.

Ook de keerzijde ervan komt aan bod in de installatie ‘For God and My Country’. Treffend daarin zijn de werkpakken die over stoelen gedrapeerd liggen. De mensen die een identiteit met nationaal vlaggetje op hun pak hadden dragen ze niet meer. Wat ooit een opgelegde identiteit was, is nu een eenzame lege huls.

Lees verder…….