Sommige Stones lijken het eeuwige leven te hebben, maar Keith is er wel klaar mee

Recensie


Muziek

Rolling Stones in Amsterdam Op de vraag of dit nu echt de laatste keer was, gaven de Rolling Stones zelf het antwoord, donderdag in een uitverkochte Arena. Het lag er alleen wel aan naar wie je keek.

De Rolling Stones in Amsterdam, donderdagavond.
De Rolling Stones in Amsterdam, donderdagavond.

Foto Andreas Terlaak

Was dit het dan? Was dit eindelijk De Allerlaatste Show Ooit? Die prangende vraag is de laatste vijftien jaar uitgegroeid tot een vast rock-’n-roll-ritueel, telkens als de Rolling Stones toch weer op tour blijken te gaan. Zo ook donderdag, toen de mastodonten voor de 43ste keer Nederland aandeden en iedereen voor de zoveelste keer die ene monsterhit uit 1965 kon citeren: „This could be the last time. Maybe the last time, I don’t know, oh no.” In een uitverkochte Arena in Amsterdam gaven de Stones zelf het antwoord. Het lag er alleen wel aan naar wie je keek.

Nee, natuurlijk is dit niet de laatste keer, schreeuwen alle cellen in de ogenschijnlijke puberlijven van Mick Jagger (78) en gitarist Ronnie Wood (75) die belachelijk jong ogen en samen over de immens lange catwalk langs uitzinnige fans sprinten, huppelen, achteruitrennen en pirouettes draaien. Wood, voortdurend ginnegappend en ravottend alsof hij voor het eerst op een podium staat, lijkt met zijn solo in ‘You Can’t Always Get What You Want’ het dak van de Arena open te scheuren.

Jagger: Fenomenale frontman

„Oe khaat het?” Als perfecte pleaser heeft Jagger – die de show opdroeg aan de vorig jaar overleden drummer Charlie Watts („We missen hem”) – zoals altijd weer wat Nederlandse woordjes geleerd. Hij heeft het nieuws gevolgd („Saijn hier boeren in de saal?”) en biedt uitgebreid excuses aan voor zijn last-minute-corona waardoor de oorspronkelijk geplande show drie weken geleden pas werd afgelast toen een deel van het publiek al binnen stond. Zelfs de teleurgestelde fan die op tv verklaarde dat haar favoriete volkszanger in tegenstelling tot Jagger nóóit ziek was (en viraal ging), is hem niet ontgaan: „Faijn dat joellie hier saaijn en niet bij Frans Bauer”.

Ronnie Wood, Mick Jagger en Keith Richards, in Amsterdam donderdagavond. Foto Andreas Terlaak

Jagger blijft een fenomenale frontman met onuitputtelijke stembanden en een onoverwinnelijke elegantie. Ja, met zijn parmantige pasjes, felroze, fluorescerende glittergewaden en weidse gebaren lijkt hij een wandelende bobblehead: een te groot hoofd op luciferstokjes. Maar vanaf de eerste tonen van ‘Street Fighting Man’ blijken die elastieken beentjes en heupen nog steeds onweerstaanbaar te kunnen wiegen. En ja, dat gerimpelde gelaat lijkt op de Grand Canyon, maar kijk in zijn ogen en je ziet een zeventienjarige knul die de wereld wil veroveren.


Lees ook: De Stones na Charlie: business as usual

Hoe hij aan het eind van ‘Midnight Rambler’ met zijn gekreunde „Oh yeah!” Muddy Waters tot leven weet te wekken, is weergaloos. Als hij in ‘Gimme Shelter’ duelleert met een achtergrondzangeres die makkelijk zijn kleindochter had kunnen zijn, is dat ontzagwekkend. Dat hij ondertussen in twee uur de gehele avondvierdaagse aflegt, is onvoorstelbaar.

Zie je wel, denk je dan, deze gasten flikken het gewoon. Geriatrie of niet: die verdomde Stones hebben dus tóch het eeuwige leven.

Maar dan kijk je naar Keith. En huilt je hart.

Richards: moegestreden

Keith Richards (78) geldt als de ruigste rocker aller tijden, het oppericoon der rebellie, het levende bewijs dat niet elke rockheld ook daadwerkelijk hoeft te sterven na decennialang middelenmisbruik. Maar die levende legende is nu veranderd in een moegestreden man die nagenoeg onzichtbaar is.

De bravoure is weg, net als de gevaarlijke karatetrappen in ‘Sympathy for the Devil’ en de befaamde kwartspagaat bij ‘Start Me Up’. Zelfs zijn karakteristieke wegtrekarm – een soort ingekorte molenwiek – in ‘Jumping Jack Flash’ krijgt hij nauwelijks boven zijn afgeragde Telecaster uitgetild. Richards staat vooral stil, en doet hooguit een paar schuifelstapjes.

En dan zijn geluid: hoor hem worstelen in ‘Honky Tonk Women’, waarin zijn kromme vingers klinken alsof ze klem zitten tussen de snaren. De solo van ‘Sympathy for the Devil’, het enige moment waarop hij aan de wandel gaat, is niet eens een vage echo uit het verleden.

In het gunstigste geval kun je beweren dat zijn spel elementairder is geworden, maar misschien moet je gewoon toegeven dat vuur en finesse zijn verdwenen. Wat helemaal niet helpt, is de geluidsman die uitgerekend Richards’ cruciale partijen op standje twaalf door het stadion laat knallen, alsof hij hem in een laatste wanhoopspoging op zijn fouten wil wijzen.

Mick Jagger in de Johan Cruijf Arena donderdagavond.

Foto Andreas Terlaak


Lees ook: Rolling Stones komen naar Amsterdam, dat mag wat kosten

Creatieve kerosine

Het eeuwige contrast tussen ‘The Glimmer Twins’ – gladde poenschepper Jagger versus artistiek genie Richards – vormde altijd de creatieve kerosine waarop de band bleef branden. Maar terwijl de hyperactieve zanger zijn onberispelijke manen laat wapperen en elke stappenteller doet verschroeien, gun je zijn ronddolende en voorheen onverwoestbare collega die zijn grijze pluishaar onder een lichtblauwe muts heeft verstopt het liefst een stoel, of beter nog: een bed.

Keith is er wel klaar mee, en dat is funest. Door die scheefverdeling schieten de Stones uit het lood. De uitverkoren aanwezigen zijn er niet minder euforisch om. Na ‘Satisfaction’ staat de Arena op zijn kop. Dit was het dan, weet iedereen, maar wij waren er in ieder geval bij.

Lees verder…….