Nog steeds weten veel kinderen niet wie hun vader is


Illustratie Getty Images

Interview

kinderwens Historica Tinne Claes schreef een boek over de geschiedenis van spermadonatie. Ze schat dat 80 tot 90 procent van de donorkinderen überhaupt niet weet dat ze donorkind zijn.

Ouders die tientallen jaren voor hun kinderen verzwegen dat die met donorsperma waren verwekt, en de weerslag die dat had op die gezinnen. Dat raakte Tinne Claes het meest tijdens haar onderzoek naar de geschiedenis van spermadonatie. Bijvoorbeeld een moeder, vertelt Claes aan de telefoon, die dertig jaar lang met schuldgevoelens jegens haar kinderen rondliep, doordat ze voelde: ‘ik ben aan het liegen’. Ze had haar echtgenoot beloofd te zwijgen. De artsen hadden gezegd dat dat het beste was, dat de kinderen zich probleemloos zouden hechten binnen het gezin, dat zij en haar man dan zelf ook wel zouden vergeten dat vader niet de biologische vader was. Maar dat gebeurde niet.

De moeder dacht ook: als ik het vertel is dat egoïstisch, want dan leg ik de last bij het kind. Maar in de puberteit gingen de kinderen zich toch afvragen waarom ze niet op hem leken – en wie ze nou eigenlijk waren. „Ik vond het tragisch en ontroerend om die kanten met elkaar te vergelijken”, zegt Claes. „En als historica vind ik het interessant om te zien dat eerlijkheid, openheid en transparantie nu zulke belangrijke waarden zijn geworden, terwijl het vroeger juist de norm was om niet alles te vertellen en om zelfs tegenover je kinderen af en toe te liegen om bestwil.”

Deze moeder is een van de ruim honderd mensen die Tinne Claes interviewde voor haar onlangs verschenen boek Zaad zonder naam, over de geschiedenis van spermadonatie in België. België is een van de laatste landen waar zaaddonors nog anoniem mogen blijven – in Nederland mocht dat tot 2004. De Belgische spermabankgeschiedenis lijkt op die in Nederland, zegt Claes desgevraagd: „Met dat verschil dat Nederland iets lijkt voor te lopen. Ik denk dat hier in België de donoranonimiteit ook gaat sneuvelen. Maar in grote lijnen zijn er veel parallellen in de Europese landen: het begint overal met gebrek aan wetgeving en met artsen die op eigen houtje gaan experimenteren.”

Emancipatiegeschiedenis

Claes sprak die pioniers. De assistenten van het echtpaar Robert en Andrée Schoysman, dat in 1956 de eerste Belgische vrouw met donorzaad een kind liet krijgen en in 1970 de eerste Belgische spermabank oprichtte. Verschillende gynaecologen die met ingevroren sperma experimenteerden, met technieken die ze onder meer bij veehouders afkeken. De Deen Ole Schou, die in 1987 spermabank Cryos oprichtte die, mede dankzij slimme pr en handig meebewegen met de wetgeving in verschillende landen, de grootste ter wereld zou worden. Een soort catalogus waarin je je toekomstige ‘Viking-baby’ kon uitzoeken.

Claes sprak ook ouders die verzwegen dat de vader niet de biologische vader van hun kinderen was, en kinderen die dat geheim ontdekten en naar hun biologische vaders op zoek gingen. En ze sprak lesbische stellen en alleenstaande vrouwen. In de jaren zeventig werden die nog uit vruchtbaarheidsklinieken geweerd: „Op een groot wetenschappelijk congres dat in 1973 plaatsvond in Leuven”, schrijft Claes, „was de consensus dat vrouwen die zonder man bij hen aanklopten ‘even gelukkig zouden zijn met een kleine hond’.”

De geschiedenis van spermadonatie is duidelijk óók een emancipatiegeschiedenis. Die loopt van de Amerikaanse vrouw die in 1884 onder verdoving werd bevrucht met donorsperma van een medicijnenstudent, zonder dat de artsen of haar man haar dat vertelden – via vrouwen die in de jaren zeventig logen dat zij zelf onvruchtbaar waren en niet hun man (een onvruchtbare man was te genant) – tot de lesbische en alleenstaande vrouwen die nu zo’n driekwart van het klantenbestand van spermabanken vormen. (Hetero’s kiezen sinds begin jaren negentig vaker voor ICSI, een techniek waarbij een spermacel van de vader direct in een eicel geïnjecteerd wordt. Daarvoor is één spermacel genoeg, desnoods een trage.)

Spermadonatie is eigenlijk een beetje een uit de hand gelopen zijproject voor Claes. Aan de KU Leuven doet ze onderzoek naar een breder onderwerp: de geschiedenis van ongewenste kinderloosheid in de tweede helft van de twintigste eeuw. Beide onderwerpen waarvan mensen snel denken dat die wel persoonlijk zullen zijn, schrijft ze: „Ze nemen aan dat als je zelf worstelt met een onvervulde kinderwens, je eicellen wilt doneren of ontdekt dat je een donorkind bent.”

Maar Zaad zonder naam is net zo min een persoonlijke zoektocht als haar vorige project, haar promotieonderzoek naar de vraag waar de lijken vandaan kwamen die voor negentiende-eeuws anatomisch onderzoek nodig waren (aanvankelijk verplichte lichaamsafstand door de armen, later schenkingen). „Na dat archiefonderzoek was ik zoekend. Ik wilde levende mensen interviewen over een maatschappelijk relevant onderwerp.”

Schok

Toen ze met die interviews begon, ontdekte ze al snel dat de geschiedenis van de spermabanken haar in het bijzonder interesseerde. „Ik kwam op die pioniers die zelf een spermabank begonnen en daar ben ik steeds gefascineerder door geraakt. De geschiedenis van ongewenste kinderloosheid is verder louter vooruitgangsgeschiedenis: kijk eens wat de wetenschap al kan! Vergeleken met ivf, operaties en hormoonbehandelingen bij de vrouw is donorinseminatie de enige techniek waar opnieuw wat twijfels bij zijn. Veel mensen vinden het nu toch wat ouderwets, met name de donoranonimiteit.”


Lees ook: De kinderen van Karbaat, de vruchtbaarheidsarts die donorvader bleek van 53 kinderen.

Vandaag de dag, vertelt Claes, is de consensus dat het goed is om kinderen al vroeg te vertellen dat ze met donorsperma zijn verwekt. „Daar is geen nadeel aan, maar donorkinderen die het pas op latere leeftijd horen, kunnen wel problemen krijgen.” Die kunnen het een schok vinden dat ze geen échte broer of zus zijn, geen écht kind van hun vader. Welk percentage van de laat-vertelde-donorkinderen daar problemen mee krijgt, is onduidelijk. Het is ook moeilijk te onderzoeken, zegt Claes, omdat juist donorkinderen met problemen zich zullen verenigen en zo makkelijk te vinden zijn voor onderzoekers. „Ik schat dat 80 tot 90 procent van de donorkinderen nog steeds niet weet dat ze donorkind zijn. Over die groep weten we niets.”

Intussen zijn de vaak stokoude artsen die Claes sprak geneigd aan hun gedateerde ideeën over donoranonimiteit vast te houden. „Sommigen vertelden met trots dat ze hun archieven hadden vernietigd. Ik vond dat opmerkelijk, ik had enige ethische reflectie verwacht op het lot van de donorkinderen, maar voor de artsen golden alleen de beloftes die ze destijds aan de ouders en donoren hadden gedaan. ‘Je moet niet mij verwijten komen maken’, zeggen ze dan, ‘dit was afgesproken’.”

Toch hielden die oude artsen zich zelf niet altijd aan regels als: je mag sperma van één donor maar een beperkt aantal keren gebruiken, geen sperma van verschillende donoren mengen, niet je eigen sperma gebruiken. „Dat is inderdaad moeilijk: in interviews zeggen artsen dan dat zij zulke dingen zelf nooit hebben gedaan en dat het uitzonderingen waren. Maar in bijna alle westerse landen zijn wel donorsperma-schandalen bekend geworden.”

Claes vindt het vooral interessant, zegt ze, „hoe de context voor ‘fertiliteitsfraude’, zoals het genoemd wordt, kon ontstaan. Het zwijgen, de geheimhouding, de donoranonimiteit, niemand die checkte of je je aan een maximum aantal inseminaties per donor hield.” Inmiddels zijn die quota duidelijk gedefinieerd, al verschillen ze per land. Voor Nederland is het bijvoorbeeld twaalf en voor België zes, wat betekent dat één donor twaalf vrouwen in Nederland en zes in België kan bezwangeren, en nog veel meer in andere landen, en dan wordt er niet eens gesjoemeld.

De spermabankpioniers hadden zulke heldere regels nog niet. „Al vonden artsen al in de jaren 70 en 80 dat het mengen van zaad en het gebruik van je eigen zaad ongeoorloofd was. Maar de kans dat het uitkwam als ze het toch deden, leek klein.” Ze konden niet weten hoe relatief makkelijk het zou worden om verwantschap te testen en biologische familie op te sporen via commerciële dna-testbureaus als 23andMe en MyHeritage.

Eind juni kwam in België een schandaal aan het licht van een gynaecoloog die ruim dertig jaar geleden eigen sperma had gebruikt. Zelf vindt hij dat hij niets verkeerd heeft gedaan en „gewoon mensen geholpen” heeft. Nederland kende al eerder zulke schandalen: toen Claes begon met haar interviews was Jan Karbaat in het nieuws, de arts die op grote schaal eigen zaad had gebruikt en tientallen donorkinderen heeft. „Sommige artsen die ik sprak vonden hem een heel sympathieke en slimme man, wat was daar nou mis mee. Terwijl wat hij deed toen al niet kon.”

Wat vond ze daarvan? „Tja, die artsen waren 80-plus, ik verwacht daar ook niet 100 procent meningen van die nu goed liggen. Dus ik schrik daar niet zo van. Maar ik vind het wel heel interessant. Mensen die vroeger heel vooruitstrevend waren, zijn nu conservatief geworden. Eigenlijk gaat mijn boek over ouder worden en vasthouden aan je ideeën, terwijl de samenleving verandert.”

Lees verder…….