Marat stampt Franse woordjes via YouTube, anders snapt hij de les niet

Een nieuwe school Een kind dat vlucht voor de oorlog, krijgt het zwaar op zijn nieuwe school – vooral als hij de taal niet spreekt. „Alle Oekraïense kinderen van mijn leeftijd willen op Franse les.”



Foto Ivan Put

Half april, net een paar weken in Brussel na een helletocht van meer dan vierduizend kilometer vanuit het kapotgeschoten Marioepol, maakte Marat Sjabanov (14) zich over weinig meer zorgen dan over school. Niet zozeer over de vakken en de lesstof – veel slechter dan thuis in Oekraïne kon het niet gaan – maar over het contact met zijn klasgenoten. Want hoe pak je dat aan in een taal waar je niets van begrijpt?

Een half jaar later zit Marat op een paars bankstel in een verder lege woonkamer. Samen met zijn moeder Anzjela is hij een dag ervoor verhuisd naar een tweekamerappartement in Schaarbeek, vijf kilometer de verkeerde kant op; verder weg van het Institut de la Providence, de katholieke middelbare school waar hij op basis van zijn leeftijd – weldra vijftien – in de tweede klas is ingedeeld. Vanaf nu moet hij elke dag een half uur met het openbaar vervoer; een bus, een tram, en nog een bus. Marat zucht. Maar niet vanwege de afstand.

Ze moesten weg bij het gepensioneerde stel in Sint-Lambrechts-Woluwe en bij de hond Lilou, bij wie ze aanvankelijk voor onbepaalde tijd mochten blijven. Het viel hun toch te zwaar om voortdurend twee Oekraïense vluchtelingen over de vloer te hebben met wie slechts via een vertaalapp te communiceren viel. Dat is normaal, haast Anzjela zich te zeggen. „Ze wilden niet langer met vreemdelingen samen wonen. De situatie was voor niemand meer comfortabel.”

Het duurde even voor ze een nieuw appartement vond, dat ze met haar uitkering van 1.100 euro per maand kan bekostigen. De paar spullen die er staan – een waterkoker, een magnetron, twee opklapstoeltjes van de Ikea – kregen ze van „aardige Belgen” die het konden missen. Net als de jeans en het sweatshirt die Marat draagt.

Marats zorgen zijn uitgekomen. De taal waarin zijn lessen worden gegeven, het Frans, vindt hij moeilijk. Hij kan het tempo niet bijhouden. En er is niemand die hem daarbij kan helpen. De taalklassen in Brussel zitten vol, zegt hij. „Alle Oekraïense kinderen van mijn leeftijd willen op Franse les.” Een losse taalcursus heeft geen zin. Die worden meestal in de ochtend gegeven. Precies wanneer hij op school moet zijn.

Via YouTube stampt hij dan maar woordjes. Er zit voorlopig niets anders op. Je peut compris French, klinkt het ineens. Je peut parler parce que… parfois… Hij schakelt over op Engels; I like French, zegt hij. „Ik moet het leren spreken. Maar het is zo moeilijk.” Hij richt zich tot zijn moeder: „Wil je alsjeblieft een Franse leraar voor me regelen?” Ze begint in het Oekraïens tegen hem te praten. Marat: „Ze zegt dat ze het al zo druk heeft met alle andere dingen regelen. We hebben bijvoorbeeld nog niet eens gordijnen.”

Twee van Marats Oekraïense vrienden wonen, sinds ze uit Marioepol gevlucht zijn, in Brugge. Zij hebben wel Franse les, gewoon op school. Marat probeert via hen met een leraar in contact te komen. Als dat niet lukt, denkt hij erover om van school te wisselen. Hij is zelf al op internet gaan zoeken. Naar een school waarvan hij zeker weet dat ze hem Frans zullen leren. Van de gemeente krijgt hij geen hulp. Die is er eigenlijk alleen voor de eerste levensbehoeften, zegt Marat.

Zijn moeder had gewaarschuwd dat Marat het de laatste tijd „psychisch moeilijk” heeft met de taalbarrière. „Ik spreek alleen met de mensen uit mijn eigen klas”, zegt hij, zijn ogen terneergeslagen. „Niet met de anderen. Ik houd niet van Belgische jongens. Ze gooien met pennen, hebben slechte manieren. Dat moet je in Oekraïne niet proberen.”

Het gebeurt elke dag wel een keer dat Marat in de pauze alleen zit, omdat zijn klasgenoten druk met elkaar zijn. Hij durft met niemand een gesprekje te beginnen. Dan doet hij net of hij een spelletje speelt op zijn telefoon. Dat mag eigenlijk niet. Maar voor Marat maakt de school een uitzondering.

Viktoria

Lerares Engels Viktoria Novak (31) moest vanuit haar gastgezin in Amstelveen de past simple-opdracht van haar leerlingen uit Tsjernihiv op grammatica controleren, maar kon niet anders dan huilen. Ze vroeg hun om in de onvoltooid verleden tijd over hun weekend te schrijven en kreeg de meest verdrietige verhalen terug. Een leerling beschreef een beschieting: When the fighter flew away, we got into the car and went back home. It was miserable day. After that I was very afraid of explosions. Het verhaal kreeg de titel ‘Lucky Escape’.

Novak heeft zelf geen kinderen. Ze vluchtte in maart samen met haar hond Sam vanuit Tsjernihiv, waar ze al acht jaar als leerkracht werkte, naar Amstelveen. Aanvankelijk gaf ze nog online les aan haar leerlingen in Oekraïne. „Het was heel zwaar om die kinderen op afstand te begeleiden”, vertelt ze. „Ik kon weinig voor ze betekenen.” Op den duur bood haar schoolbestuur twee opties: terugkomen naar Oekraïne of stoppen.

Sinds eind augustus geeft Novak vijf dagen per week Engelse les aan zo’n 45 Oekraïense leerlingen op scholengemeenschap Panta Rhei in Amstelveen. „Die schrijven in hun past simple-opdracht gelukkig dat ze naar de speeltuin zijn geweest, of met vrienden hebben gevoetbald.” Aan hen merkt ze vooral dat ze onzeker zijn over hun toekomst. „Ze weten niet of ze in Nederland blijven of teruggaan naar Oekraïne en ervaren angst en verdriet. Sommigen zijn daardoor weleens minder gemotiveerd om hun huiswerk te maken.” Novak probeert hen als een mentor te helpen.

Onlangs kwam haar klas voor de zoveelste keer onvoorbereid naar de les. „‘Elke Oekraïner heeft z’n eigen frontlinie’, zei ik toen tegen ze. Die van jullie is hier. Het is jullie taak om je huiswerk te maken en goed voorbereid te zijn voor als we teruggaan om Oekraïne opnieuw op te bouwen.” Sezen Moeliker

Andri

Andri Stadnik (36) loopt een rondje met de hond in het Deense Nærum. Zijn driejarige zoontje zit op zijn nek en brabbelt door de telefoon. Hij heeft nog geen baan gevonden in Denemarken, vertelt hij. Begin maart vluchtte hij daarheen met zijn vrouw en drie kinderen. Eigenlijk zou hij Scandinavië liever inruilen voor een goedkoper Europees land, maar hij wil niet dat zijn kinderen wéér aan een andere omgeving moeten wennen. Zijn dochter (12) en zoon (8) hebben er hun draai gevonden en willen niet weg. De jongste zoon is drie weken geleden begonnen bij de kinderopvang en moet nog wat wennen.

De twaalfjarige dochter, die in Charkov in groep acht zat, begon in Nærum een groep lager. Ze gaat elke dag zelf met de fiets naar school. Het gaat goed in de klas, hoorde hij laatst tijdens een oudergesprek. Met haar Deense klasgenoten spreekt ze Deens. Nog niet vloeiend – „ze is slecht in grammatica” – maar ze heeft een grote woordenschat en pikt de uitspraak snel op. „Ze oefent elke dag op school”, zegt hij.

Het meisje had zelfs een rol in de schoolmusical. Ter afsluiting van het schooljaar werd vóór de zomervakantie een western opgevoerd. Ze speelde een native American en had één zin. Wat ze zei weet hij niet. „Ik kon het niet verstaan”, zegt hij. Stadnik begrijpt de Deense grammatica wel, maar heeft niemand om mee te oefenen. Hij heeft af en toe contact met de ouders van de klasgenoten van zijn middelste zoon, bijvoorbeeld op kinderfeestjes. Maar alleen tijdens het halen en brengen; de feestjes zijn bedoeld voor de kinderen, niet de ouders.

Stadnik ziet duidelijke verschillen tussen het Deense schoolsysteem en dat in Oekraïne. „Er zijn ongeschreven regels die de kinderen nog moeten leren”, zegt hij. Dat herkent hij niet uit zijn thuisland. „Wij hebben alleen echte regels.” Jamila Meischke


Lees verder…….