Koeien in de woestijn, zaden met de prijs van goud – zo ziet het mondiale voedselsysteem eruit

Herhaling kan iets bedwelmends hebben. Broccoli- en koolvelden worden tapijten. Stroken gewassen vormen een streepjescode. Rijen kalverhokken zien er van bovenaf uit als een telraam. Er gaat zelfs een zekere schoonheid uit van een lopende band met kuikens die allemaal precies even groot en even geel zijn. Tot je gehalveerde varkens aan hun achterpoten ziet hangen, verderop hun koppen hangend aan het nekvel, honderden oren reflecterend op de natte fabrieksvloer. Dan ben je weer bij de les. Dit is het slachthuis van Vion in Boxtel. Elke dag worden hier 20.000 varkens geslacht.

Kadir van Lohuizen (1963) was niet op zoek naar misstanden. Hij wil fotograferen hoe het gaat in de agro-industrie. Dan zie je dit. De varkenskoppen gaan waarschijnlijk naar China, de ribben naar de Verenigde Staten. De soja en maïs die Van Lohuizen in de VS fotografeerde, gaan naar China. Evenals de zwemblaas van de nijlbaars uit Kenia. De filet van de nijlbaars komt dan weer in Nederland terecht. In China vissen ze op tilapia, die naar Afrika wordt geëxporteerd, hoewel er ook tilapia uit het Victoriameer naar China schijnt te gaan. Hoe meer je weet, hoe minder je ervan begrijpt.

Deze landen willen net als China zelfvoorzienend worden

Van Lohuizen maakte een reis door het voedselsysteem in zes landen en dat leverde eerder al een tentoonstelling op in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, en nu een documentaireserie voor de VPRO en een boek: Food for Thought. Hij begon in Nederland toen de coronapandemie uitbrak. Overzichtelijke klus, dacht hij. Zo ingewikkeld als bijvoorbeeld de diamantindustrie, een eerder fotoproject, kon het niet zijn. Dat viel tegen. De stikstofcrisis laaide op, boeren blokkeerden de snelwegen. „Het landschap polariseerde voor mijn ogen”, schrijft hij in de inleiding. Hij had het zich makkelijker kunnen maken door natuurinclusieve boeren te fotograferen, maar Van Lohuizen wilde de grootschalige agrobedrijven zien en daar stuitte hij op een muur van wantrouwen. Transparantie was het argument waarmee hij binnen probeerde te komen, corona bleek een nog beter excuus om hem buiten te houden.

Niet zo gek dus dat in de serie een aantal usual suspects te zien is. Varkenshouder Theo Vernooij bijvoorbeeld en contractwerker Ayoub Louihrani, uit de tv-serie Boer Ayoub. Boeren die niet bang zijn voor de media. Of boeren die er toch al goed op stonden, zoals het diervriendelijke, duurzame pluimveebedrijf Kipster en de innovatieve tuinder Koppert Cress met zijn CO2-neutrale kassen.

Kalveren in Texas, gehuisvest in honderden rijen. De meeste worden gefokt voor rundvlees, sommige voor zuivelproducten.
Foto Kadir van Lohuizen

Is dat erg? Niet in deze fotoserie. Van Lohuizen maakte geen bedrijfsportretten maar laat zien in welk systeem deze boeren zitten. ‘Systeem’, dat klinkt abstract, en dat is het ook als je voor de wereldmarkt produceert. De aantallen, de omvang, de afstanden – alles draait om meer, groter, moderner, sneller, uniformer en efficiënter. Vooral dat laatste woord dringt zich in bijna ieder beeld op. Zelden kijkt iemand recht in de lens, of zie je een dier in de ogen. Mensen en dieren worden eenheden in een omgeving waarin alles in dienst staat van gestroomlijnde productie.

Toen het weer kon, ging Van Lohuizen naar de Verenigde Staten, Kenia, China, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Als je dacht dat een melkveebedrijf met 300 koeien groot is: in de VS en China zijn bedrijven met tienduizenden koeien normaal. Staan er in het Westland veel kassen? Kijk eens naar een luchtfoto van de ‘moestuin’ van China, in de provincie Shandong. Of bedenk hoeveel paksoi en basilicum er uit Kenia komt. Daar worden onze boontjes gedopt. Een mango die in Nairobi gesneden en verpakt wordt, kost in Nederland net zoveel als het dagloon in Kenia. Of dat erg is laat Van Lohuizen in het midden.

Je denkt dat je het wel een beetje weet, hoe grootschalig en industrieel de voedselproductie is. Je weet dat de hele wereld via veevoer- en voedselstromen met elkaar verknoopt is. Het cliché van de boontjes uit Kenia kennen we wel, en dat er op de markt in Afrika Nederlandse uien liggen, is ook geen nieuws. Maar als je ziet dat er in de woestijn in Abu Dhabi 15.000 Holstein-Friesian koeien onder verkoelende vernevelaars liggen, valt je mond alsnog open van verbazing. Tomaten, sla, komkommer: vers uit de woestijn in Saoedi-Arabië. Uit volledig geautomatiseerde gekoelde kassen, uitgerust met de zuinigste irrigatiesystemen. Mede mogelijk gemaakt door Nederlandse kassenbouwers.

Deze landen willen net als China zelfvoorzienend worden. Nederlandse kennis helpt hen daarbij. Nederland is er trots op. Van Lohuizen fotografeerde zaadveredelaars in Enkhuizen en Naaldwijk. En kwam daarna terecht op een zadenbeurs in China, waar ook Nederlanders rondlopen. In een bijschrift staat dat het van oorsprong Noord-Hollandse Sluis & Groot, later Syngenta, in 2017 in handen kwam van ChemChina, voor 43 miljard euro [het was overigens 39,6 miljard euro] . Dit laat een interessante paradox zien: ieder land wil geld verdienen op de wereldmarkt, maar geen enkel land wil afhankelijk zijn van de wereldmarkt. Zaden zijn de sleutel tot voedselzekerheid. Soms zijn ze per kilo duurder dan goud.

Avocado’s worden in Kenia verpakt voor de Nederlandse markt: eerst gaan ze per containerschip naar Oman en vandaar met een ander containerschip naar Rotterdam. De reis duurt 26 dagen.
Foto Kadir van Lohuizen

De kijker mag oordelen, maar foto’s zijn niet neutraal. Van Lohuizen koos bewust de landen, bedrijven, cijfers en beelden voor dit boek. Hij vertelt een verhaal, maar niet het hele verhaal. Bonenplukkers in Kenia hebben het waarschijnlijk beter dan arbeidsmigranten in Spanje. Misschien levert wassen en snijden in Nairobi wel minder voedselverspilling op dan als dat pas in Nederland gebeurt. En grote kans dat eieren uit een Chinese legbatterij minder milieubelastend zijn dan een biologisch eitje uit Nederland.

Dit moeten we toch niet willen, is de gedachte die bij deze foto’s opkomt. Maar wat dan wel? Imke de Boer, hoogleraar duurzame voedselsystemen, doet een aanzet in het boek. Mét de natuur werken, niet ertegenin, zorg voor mens en dier, en minder vlees eten bijvoorbeeld. „Zoals het nu gaat, dat is niet vol te houden,” schrijft Van Lohuizen. „Het goede nieuws is dat we kunnen veranderen als we dat willen.”

Ja, denk je als je het boek uit hebt. Jij kunt veranderen, jij kunt anders eten, misschien kan Nederland anders boeren. Maar waarom zou China of Saoedi-Arabië dat willen? Alles straalt vooruitgang en expansiedrift uit. Het maakt een Keniase vrouw in de tv-serie niet uit dat ze paksoi plukt die ze zelf niet eet. „Als Europeanen het willen eten, verdien ik geld voor mijn familie.”

Het fotoboek is met 288 bladzijden foto’s en cijfers behoorlijk overweldigend. Pas als je de tv-serie of de tentoonstelling ziet, merk je dat je op papier ook iets mist. Bewegende beelden maken invoelbaar hoe het voor Van Lohuizen moet zijn geweest om de 24-uurs dynamiek en de schaal van deze bedrijven te ondergaan. Om mensen en dieren te horen. In de tv-serie tikt een medewerker van een Chinees pluimveebedrijf een ei open om te laten zien dat er een kuiken in zit, op de achtergrond klinkt een verontwaardigde vrouwenstem: „Zo gaat-ie dood!”

Alsof er van de 100.000 kippen die hier dagelijks verwerkt worden, ook maar één levend naar buiten komt.