Hoe is het om een kankercel te zijn?

Was de filmwereld net bekomen van de gedachte dat er zoiets als een ‘gaze’ is, een blik, een kijkrichting, dat er een oog door de lens van de camera kijkt en dat die blik nooit waardenvrij is, waren daar opeens Lucien Castaing-Taylor en Véréna Paravel die dat allemaal omver schoffelden.

Het is tien jaar geleden dat ze doorbraken met hun sensationele ‘scifihorrorgothicmonsterfilm’ Leviathan, maar het duo is niet meer weg te denken uit het filmfestivalcircuit. Leviathan zette de toon. De film is gedraaid op, om, en onder een bodemvistrawler in de Noord-Atlantische Oceaan. Je kijkt vanuit het net naar de vissen, vanuit de zee naar de meeuwen, en vanaf de mouw naar de hand van de visser die de vis van zijn ingewanden stript.

Om dat effect te bereiken, bevestigden ze tientallen kleine digitale cameraatjes aan de netten die de bodem van de oceaan leegslepen, ze lieten de cameraatjes aan uitschuifbare hengels door de lucht vliegen of maakten ze vast aan de waterdichte pakken van de zeelieden. Alles botst en bonkt. En op de geluidsband horen we het water gorgelen. Alsof onze ogen en oren ieder moment in een draaikolk kunnen worden meegezogen. Het resultaat is duizelingwekkend, van een onaardse schoonheid en een onderaardse gruwel. Als je iets duidelijk wilt maken over de desastreuze effecten van de industriële visserij op mens, dier en milieu, dan is dit de manier.

Drie verschillende versies van Leviathan zijn nu ook in ruimtelijke versies te zien op de tentoonstelling Cosmic Realism in het Eye Filmmuseum in Amsterdam. Daar geven in totaal zeven immense video-installaties een overzicht van het werk van Castaing-Taylor en Paravel. Voor het eerst in Nederland, maar niet voor het eerst in museale setting. Onder meer de Documenta in Kassel en de Biënnale van Venetië omarmden al eerder hun werk.

De expositie van Paravel en Castaing-Taylor in het Eye Filmmuseum. Foto Studio Hans Wilschut

Ervaringskunst

Het werk van Castaing-Taylor (1966) en Paravel (1971) is pure ervaringskunst. Als je erover gaat praten, wordt het al gauw theoretisch. Dat komt doordat het duo geen traditionele filmachtergrond heeft. Ze zijn beiden opgeleid als antropoloog, en Castaing-Taylor is sinds 2006 directeur van het door hem opgerichte Harvard Sensory Ethnography Lab (SEL) in Amerika, waar zich sindsdien een hele groep van verwante filmmakers en onderzoekers heeft verzameld.

Castaing-Taylor is van mening dat de academische studie van visuele cultuur moet bestaan uit praktijkgericht onderzoek en experiment en niet uit theoretische wetenschappelijke methodes. Met name dat experiment is belangrijk. Hij wil een filmtaal ontdekken waarin alles om de zintuiglijke ervaring draait, waarbij de auteur is uitgewist. En voor zover er een gemeenschappelijke deler is in het werk van beiden, is het de etnografische film ontdoen van zijn cultureel bepaalde blik. De camera is voor hen geen oog, maar een ontleedmes.

Toch maar even een klein beetje geschiedenis. Je zou kunnen zeggen dat een van de eerste lange documentaires, Nanook of the North (1922), ook zo’n etnografische film is. De film kijkt naar het leven van een Canadese Inuitfamilie, en hoewel hij zijn best doet om dat zo veel mogelijk vanuit het perspectief van die familie te doen, ontkomt de film toch niet aan een zekere romantisering van de werkelijkheid.

Vanaf het moment dat je Cosmic Realism binnenloopt, is meteen duidelijk dat er voor romantiek, nostalgie of idylle geen plaats is in hun werk. Zelfs Sheep Rushes, een wat ouder werk waar Castaing-Taylor al rond de eeuwwisseling mee begon, rekent meteen af met een van de grootste mythes van de Amerikaanse geschiedenis: de vrijgevochten cowboy. De korte films van Sheep Rushes volgen schaapherders in de Absaroka-Beartoothbergen in Montana. Of moeten we zeggen dat ze de schapen volgen? We zitten als toeschouwers soms zo dicht op de kudde dat het lijkt alsof we in een participerende film gevangen zitten. Alsof we schaap worden. Net zoals we in Leviathan vis werden. Of vogel.

Dan snap je ook de titel van de tentoonstelling die naar de stream-of-consciousness-literatuur van de modernisten verwijst. De SEL-films bekijken de wereld van binnenuit. Nieuwsgierig, kritisch, intuïtief bijna. Ze illustreren iets dat in de filmgeschiedenis het ‘optische onderbewuste’ is gaan heten: filmbeelden die laten zien wat we met het blote oog veronachtzamen of gewoon niet kúnnen waarnemen.

Kankercel en kannibaal

Optical Unconscious is ook de titel van een groot nieuw werk dat speciaal voor de tentoonstelling werd gemaakt. Materiaal uit hun meest recente film De humani corporis fabrica (‘over de bouw van het menselijk lichaam’) is over acht schermen verdeeld. Maandenlang filmden Castaing-Taylor en Paravel in Parijse ziekenhuizen met kleine digitale camera’s, net als in Leviathan, waarmee ze zo min mogelijk controle over het eindresultaat hadden. Ook gebruikten ze beelden van kijkoperaties, röntgenfoto’s en echo’s.

We zeilen langs organen en duiken in een kankercel. Ook hier geen afstandelijk beeld, maar een immersieve ervaring. Dit is geen medische film die laat zien wat het betekent om een lichaam te hebben, maar een film die je tot in je zenuwuiteinden laat voelen wat het betekent om een lichaam te zijn. Het is een werk dat logisch voorkomt uit Commensal (de installatieversie van Caniba) en Somniloquies, geïnspireerd op respectievelijk de beruchte Japanse kannibaal Issei Sagawa en slaapprater Dion McGregor.

Met name het ratelen en razen van die laatste is alarmerend en absurd. Zijn droomvisioenen van autopsies en rampen, seksuele, sadistische en surrealistische fantasieën, roepen beelden op die we zojuist ergens in de expositie al denken te hebben gezien. Maar het zijn de associaties van ons eigen optische onderbewustzijn.

https://www.youtube.com/watch?v=HFV-Eg4KFhg&t=13s