Helen Kamperveen: ‘Ik heb recht op een seat at the table ’

Ze is 74 en haar carrière zit in de lift. Actrice Helen Kamperveen is deze winter te zien in twee feelgood-films: Eerste Hulp Bij Kerst (op Videoland) en de bioscoopfilm Neem Me Mee – beide van regisseur Will Koopman. In Neem me mee gaan zes zeventigers die elkaar niet kennen samen op reis naar Frankrijk. Kamperveen speelt een van de hoofdrollen, naast Jeroen Krabbé, Renée Soutendijk, Olga Zuiderhoek, Kees Hulst en Geert de Jong. „Soms denk ik: ik mag in mijn handen knijpen”, zegt ze. „Er waren heel lang geen rollen voor oudere acteurs. Om het niet eens te hebben over rollen voor zwarte acteurs.”

Bovenin het Amsterdamse Café Americain draaien ventilators in koloniale stijl. Er onder hangen uitbundige Tiffany-lampen. Kamperveen probeert de uiterst hoffelijke ober uit zijn tent te lokken. „Wat is jouw voorkeur?”, vraagt ze hem als hij de theedoos presenteert. Even is hij zijn tekst kwijt. „De groene”, zegt hij dan. Ze twijfelt, misschien neemt ze kamille. Zij: „Maar dat is meer voor als je ziek bent, toch?” Hij: „Of om hier nóg meer ontspannen te zijn.” Ons tafeltje biedt zicht op de Stadsschouwburg, waar ze begin deze eeuw de beroemde prostituee Maxi Linder speelde, in De koningin van Paramaribo.

Binnenkort zit ze ook nog in een reclamespot, vertelt ze genietend. Voor plantaardige Campina. Veel acteurs halen hun neus op voor reclame, nou zij niet. „Ik vond het supergrappig om ook eens te zien hoe dat gaat. Al die mensen op de set die alles bewaken. De schrijvers, de klanten.” Nooit eerder was ze als actrice voor reclame gevraagd. Als fotomodel maakte ze ooit reclame voor Agio Tip, „de sigaar met het witte filter”.

Verdieping

Helen Kamperveen is al bijna vier decennia actrice. „Zij geeft verdieping aan elke karakterrol, zonder zichzelf als vrouw van kleur te verloochenen”, schreef de jury die haar in 2022 de Colombina toekende, een toneelprijs voor de meest indrukwekkende vrouwelijke bijrol. Dat jaar kreeg ze ook de Black Achievement Oeuvre Award, jaarlijks uitgereikt aan iemand uit de zwarte gemeenschap die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse samenleving. Fijntjes: „Die was van de eigen mensen. Die weten dat ik een oeuvre heb.”

De Colombina ziet ze als erkenning van een ander publiek. „Een publiek dat vroeger waarschijnlijk niet eens kwam kijken naar onze voorstellingen.” Gevraagd worden voor Neem me mee voelde ook als erkenning. „Het is een grote film, met grote namen. Ik heb niet veel films op mijn naam, ik ben meer van het theater.” Tot haar ergernis voelde dat bij de opnames als een last. „Ik zat in een gezelschap van mensen die hun sporen in de film al lang verdiend hebben. Je hebt dan toch het gevoel: ik ben de buitenstaander, ik moet heel erg mijn best doen. Dat moet je niet hebben, dat belemmert je. Het was pittig om die rol te spelen. Ja, ik vond het pittig.”

Hotel in Baker Street

Haar carrière begon als fotomodel. Als zeventienjarige werd ze gescout voor een klus van drie maanden in Londen, ze gaf er de Kleinkunstacademie voor op. „Een fantastische tijd. Ik was model in een showroom, met mijn 1,71 meter ben ik te klein voor haute couture. Als er klanten kwamen moest je de collectie laten zien en de rest van de dag zaten we te kletsen. Maar ik verdiende goed. En ik zat in een hotel, in Baker Street notabene. Ik heb daar echt rondgelopen als een kind in een snoepwinkel.”

Het was de tijd dat er nog geen make-up was voor zwarte modellen. „De visagisten konden mij niet opmaken, make-up had ik zelf altijd bij me. Ik heb me weleens eenzaam gevoeld. Stond ik weer in het toilet mijn haar te fatsoeneren omdat het er niet uitzag, terwijl ik net van de kapper kwam.” Bij haar modellenbureau meldde ze eens een ander mooi meisje aan. „Een Nederlands meisje met Afrikaans bloed dus gekleurd, bruin. Ze zeiden: maar we hebben jou toch al?” Schaterlach. „Dan realiseer je je: het gaat niet om wie je bent, maar om wat je vertegenwoordigt.”

Een thuiswedstrijd

Er is wel wat veranderd, vindt ze. Ze merkt dat vooral aan jonge personal assistants bij de film, en de jonge mensen die in het theater de kleding en decors doen. „Zij kijken inclusiever. Ze zijn opgegroeid met vriendjes uit verschillende culturen, hebben gelogeerd bij mensen van een andere cultuur. Bij hen zijn wij niet zo’n bezienswaardigheid.”

Ze noemt ook de onlangs verschenen Nederlandse misdaadserie Santos, met een bijna volledig niet-witte cast. „Aan die mensen zie ik dat ze een thuiswedstrijd spelen. De losheid, het niet op eieren lopen. Ik zie dat ze zichzelf zijn. Dat is iets wat we niet makkelijk laten zien. We hebben altijd een soort keurslijf om. Het keurslijf van de aanpassing.” Over Santos had ze een discussie met een witte vrouw die ze goed kent. „Zij zei: een serie met alleen zwarte acteurs, dat is ook weer niet de bedoeling, het moet gemengd zijn. Ik zei tegen haar: je moet goed kijken. John Buijsman, een witte acteur, speelt ook in Santos. Maar hij speelt de rol die wij normaal spelen in jullie series: de eenling die af en toe een brief komt brengen. Wat jou stoort, is dat alle hóófdrolspelers zwart zijn. Omgekeerd zijn wij dat al jaren gewend. Bij Penoza heb jij nooit gedacht: waar zijn de zwarte mensen? Wij dachten dat wel.”

Kamperveen vindt het alleen maar goed als er door de aandacht voor diversiteit meer rollen komen voor zwarte acteurs. „Er zijn mensen die zeggen: je moet worden gevraagd omdat je goed bent. Ja, je moet worden gevraagd omdat je goed bent. Maar je kan ook goed zijn en nooit gevraagd worden.”

Radiomaker

Een groot deel van haar leven woonde Kamperveen in Suriname. Niet als kind: ze werd als Helen Lochem op Curaçao geboren, waar haar Surinaamse moeder als verpleegkundige naar toe was gegaan om meer te verdienen. Haar Surinaamse vader werkte bij Shell in de tekenkamer. Nadat ze waren gescheiden, voedde haar moeder haar vier dochters alleen op, en nam hen in 1964 mee naar Nederland.

Helen ging voor het eerst in Suriname wonen toen ze in 1972 trouwde met radiomaker Johnny Kamperveen. Ze kregen drie zoons. Na de Decembermoorden in 1982 lieten ze alles achter en vluchtten naar Nederland. André Kamperveen, de vader van Johnny, was een van de vijftien mannen die door het militaire regime van Desi Bouterse werden vermoord. „Nog heel lang heeft ons leven in het teken gestaan van 8 december.”

Achteraf gezien was de vlucht een keerpunt in haar carrière. „In Nederland werd ik weer gevraagd voor een show, voor de nieuwe lingerielijn van een belangrijke modeontwerper. Ik dacht: nee, ik wil niet meer alleen maar mooi zijn en op een podium lopen. Ik wil dat het ergens over gaat.” Ze richtte zich op acteren. Haar eerste grote toneelrol was die van Blanche in Tramlijn Begeerte, in 1986. Begin jaren negentig speelde ze een seksuoloog in de populaire tv-serie Medisch Centrum West.

Ze weigerde weleens rollen die ze stereotyperend vond. „Dan moest ik een dienstbode spelen die twee keer opkwam en mocht zeggen ‘hier is de koffie’. Er zijn toch veel zwarte dienstbodes, werd er dan gezegd, hoezo stereotyperend. Ja, zei ik, maar er zijn ook zwarte artsen en zwarte advocaten. Zolang jullie denken dat we alleen dienstbodes zijn, of schoonmakers, of hoertjes, is het stereotyperend. Ik heb wel een schoonmaakster gespeeld in De Meiden van Jean Genet. Maar dat is een personage dat een ontwikkeling doormaakt. Dat stuk gáát over die schoonmaaksters.”

Katoenvelden

Hoewel ze in Nederland succesvol bleef, verhuisde ze halverwege jaren negentig terug naar Suriname. „Kijk, we waren gevlucht. Het idee was ooit terug te gaan. Dat won het van mijn carrièredrang.” In 2003 overleed haar man aan een bacteriële infectie. Zij begon in Paramaribo een jeugdtheaterschool die ze acht jaar leidde. „Tegen die tijd was mijn jongste zoon bijna klaar met school en dan zou hij naar Holland gaan. Ik wilde terug naar mijn zussen, die ook in Nederland wonen. Plus: Bouterse kwam met een amnestiewet [om de daders van de Decembermoorden te vrijwaren van vervolging].” Ze vestigde zich weer in Nederland.

De definitieve veroordeling van Bouterse, vorige maand, deed haar goed. „Ik ben blij dat er recht is gesproken. Ik heb lang gedacht dat dat nooit zou gebeuren.” Ze waardeerde ook de excuses voor het slavernijverleden door premier Rutte en de koning. „In het begin dacht ik: jongens, wij hebben toch niet op de katoenvelden gestaan? Nu weet ik dat dat een heel domme gedachte was. Ik heb veel gelezen over generationeel overdraagbaar trauma. Heel veel dingen uit onze cultuur komen uit het slavernijverleden. Het zit in je dna.”

Haar eigen stamboom heeft ze niet onderzocht. Ze wil dat nog wel doen. „Ik wil het allemaal wel weten. Mijn moeder heeft me van alles verteld. Ik heb een Indiaanse grootmoeder en een Chinese dit en een Joodse dat. Dan zei ik weleens: maar waar zijn de zwarte Afrikanen? Kijk naar ons, er moeten er een paar geweest zijn. Mijn moeder is opgegroeid in een tijd dat je blij was als je qua kleur dichter bij de machthebbers zat. Als ik zeurde over racisme in Nederland, zei zij: ‘Helen, het is die mensen hun land. Als jij het niet goed vindt, dan ga je toch lekker op Curaçao of in Suriname wonen?’ Nu denk ik: hoezo? Ik ben Nederlands, vanaf mijn geboorte. Mijn voorouders zijn uit Afrika gehaald en neergepoot in Suriname. Ik heb recht op een seat at the table.”

Een nieuwe liefde heeft ze niet gevonden. Niet in Suriname, ook niet in Nederland. „Nee, heel gek. Toen mijn man overleed was ik 53. Twee van mijn zussen waren na hun scheiding al best een tijdje alleen. Ik zei: Ik ga dat niet doen. Ik vind het vreselijk om alleen te zijn, ik ben een vrouw om met een man te zijn. Maar die kaars is gedoofd. Ik ben hem gewoon niet meer tegengekomen. Niet iemand met wie ik meer heb dan met mijn man. En ik ga ook niet een relatie hebben met zomaar iemand. Ik zit niet op datingsites, ik moet er niet aan denken. Weet je wat het is? Als je jonger bent, kies je iemand en ga je je samen verder ontwikkelen. Maar nu ben ik al zo… gevormd.” Schaterend: „Het is een wonder als ik nog iemand tegenkom die mij kan verdragen.”