Genadeloos weet Bono zijn witte messiascomplex te ontleden

Recensie


Muziek

Autobiografie In zijn autobiografie spaart U2-zanger Bono zichzelf allerminst. Het is een onverwachte verademing om Hij-Die-Het-Grote-Gebaar-Nimmer-Schuwt nu te zien schrijven: „Ik nam mezelf te serieus.”

Bono over de vroege jaren van U2: „Ik kan zonder overdrijving stellen dat we met U2 onze eigen nummers zijn gaan schrijven omdat we die van anderen niet konden spelen.”
Bono over de vroege jaren van U2: „Ik kan zonder overdrijving stellen dat we met U2 onze eigen nummers zijn gaan schrijven omdat we die van anderen niet konden spelen.”

Foto Paul Slattery

„Een enorm ego, dat is alles wat ik te bieden heb.”

Jazeker, hij schrijft het gewoon. In zijn dinsdag verschenen memoires toont Paul Hewson (62) – beter bekend als Bono – de nodige zelfkennis en probeert hij zichzelf aan de hand van veertig liedjes in maar liefst zeshonderd pagina’s eerlijk en oprecht binnenstebuiten te keren.

Zo weet de zanger van de Ierse rockband U2 feilloos te verklaren waar zijn gigantische geldingsdrang vandaan komt. „Er zijn maar een paar manieren waarop je van een klein kind een meeslepende stadionzanger kunt maken. Je kunt tegen zo’n kind zeggen dat het fantastisch is, dat de wereld absoluut zijn stem moet horen, dat het geen geheim mag maken van zijn genialiteit. Of je kunt hem glashard negeren. Dat is vermoedelijk effectiever. Het gebrek aan belangstelling van mijn vader – een tenor nota bene! – voor de stem van zijn zoon is onverklaarbaar aangrijpend, maar is vermoedelijk cruciaal geweest.”

Bono’s volwassen-worden is ontroerend, want naast de onverschillige vader Bob, die zich verschuilt achter „een muur van lucht”, is er een nog grotere tragiek: die van de veel te vroeg gestorven moeder. Bono is veertien als moeder Iris plotseling overlijdt en het nog killer wordt in de kleine arbeiderswoning onder de kerosinedampen van de Dublinse luchthaven. „10 Cedarwood Road was na Iris’ dood geen thuis meer”, treurt hij. „Ik zit vast in een huis waarin drie mannen die altijd tegen de televisie schreeuwden nu tegen elkaar schreeuwen. We leven een leven vol woede en melancholie, een leven van mysterie en melodrama.” Ondertussen strooit de IRA met bommen.

Eten jatten

Alleen Jezus, de taperecorder van broer Norman, de platen die Bono koopt van het huishoudgeld (waardoor hij vervolgens zijn dagelijkse dieet van aardappelpuree met bonen en vlees uit blik bij elkaar moet jatten) en highschool sweetheart Alison Stewart (met wie hij kort daarop zal trouwen en nog steeds samen is) bieden troost. Als Larry Mullen Jr. vervolgens een briefje op het schoolprikbord hangt (‘Drummer zoekt muzikanten om band op te richten’) en bassist Adam Clayton en gitarist Dave ‘The Edge’ Evans komen opdagen bij een auditie in Mullens keuken is de lotsbestemming compleet.

Bono en zijn jeugdliefde en latere vrouw Alison Stewart als tieners. Foto Hewson Family Archive

Covers spelen blijkt niet eenvoudig, maar gelukkig zijn het de hoogtijdagen van de punk. „Ik kan zonder overdrijving stellen dat we met U2 onze eigen nummers zijn gaan schrijven omdat we die van anderen niet konden spelen.” Als Bono The Edge opdraagt het geluid te evenaren van een tandartsboor die een ruggengraat verpulvert, levert dat de eerste monsterhit op: ‘I Will Follow’.

Zijn creatieve gebreken („als muzikant zijn mijn ambities groter dan mijn mogelijkheden”) compenseert hij met een enorme gedrevenheid. Hij weet zich voortdurend te omringen door de juiste mentoren (bevriende zanger Gavin Friday, manager Paul McGuinness, producer Brian Eno) en windt de pers om zijn vinger. Met dezelfde marskramersmentaliteit waarmee hij ooit met kalenders (waarvan al twee maanden voorbij waren) langs de deuren leurde, stapt hij nu af op sterverslaggevers van muziekbladen en duwt ze een demo onder de neus. „Ik ging weer de huizen langs en was weer een ritselaar.”

U2 zal uitgroeien tot rockmastodont die moeiteloos stadions vult met bombastische spektakelshows. De band speelt „geen rock-’n-roll”, oordeelt de zanger, maar „opera in een eigentijds jasje”. Dat het bijna altijd groots en meeslepend klinkt, is noodzakelijk: „Ik woon in mijn songs, en dan is het prettig als er voldoende ruimte is.”

Toch wordt die zegetocht steeds meer een worsteling om relevant te blijven. Onder Bono’s manische aanvoering moet de band zich voortdurend afzetten tegen (of juist aanpassen aan) nieuwe muzikale trends als grunge, hiphop of dance – ook al gaat dat gepaard met artistieke of persoonlijke inzinkingen: The Edge krijgt geloofswroeging, Clayton raakt verslaafd, Mullen voelt zich voortdurend bedreigd door drumcomputers.

Maar na alle „sleur en chagrijn” is daar telkens weer een nieuwe succesplaat en kan het viertal voor de zoveelste keer „stadions omtoveren tot ruimteschepen die het publiek naar een ander universum vervoeren”. En dat de zanger zoals zoveel beroemde collega’s klein van stuk mag zijn, boeit hem niets: „Het podium is onze plateauzool.”

‘Pacifist in het Pentagon’

Die zolen wandelen echter steeds vaker het wereldtoneel op, waar Bono uitgroeit tot weldoener en beroepsactivist die zelfs bij zijn grootste vijanden aanschuift om aids en armoede te bestrijden. Hij boekt successen, maar zijn rol als „pacifist in het Pentagon” leidt tot scheve blikken bij de andere bandleden. Zij zien immers ook: hoe meer Bono betekent voor de wereld, hoe slechter het gaat met U2.

De bandleden van U2 (Adam Clayton, Larry Mullen, The Edge en Bono) in 1979.
Foto Paul Slattery

Ook in de autobiografie gaat zijn politieke rol de muziek steeds meer overschaduwen. Na de zoveelste terugblik op het zoveelste gesprek met de zoveelste wereldleider en de verzuchting dat Michael Gorbatsjov/Bill Clinton/Barack Obama/Nelson Mandela/Desmond Tutu/Steve Jobs/Bill Gates een topgozer is en dat hij eeuwig dankbaar is voor de vriendschap, heet U2 opeens: „die andere band, weet je nog?”

Bono is sowieso te lang van stof. Het lijkt alsof zijn literaire ambitie hem doof heeft gemaakt voor de echoput die het boek soms is: het aantal storende herhalingen en onnodige babbelverhalen is overweldigend. Tweehonderd pagina’s schrappen had een veel beter boek opgeleverd, maar kennelijk ontbrak aan de schrijftafel de strenge producer die U2 in de studio wél scherp houdt.

Godzijdank is Surrender niet Bono’s eigen hagiografie geworden. Hij gaat geregeld door het stof (wél over het ongevraagd opgedrongen iTunes-album Songs Of Innocence, niet over U2’s potsierlijke vlucht naar belastingparadijs Nederland). Maar het is een onverwachte verademing om Hij-Die-Het-Grote-Gebaar-Nimmer-Schuwt nu eens genadeloos zijn „opgezwollen zelfbeeld” en „witte messiascomplex” te zien ontleden. En met de kennis van nu snapt zelfs Bono waarom zijn vader hem vroeger negeerde: „Misschien nam Bob me als tiener niet serieus omdat hij zag dat ik mezelf juist te serieus nam.”

Lees verder…….