‘Feminisme is niet links. Ook niet rechts, trouwens’

Frank Ruiter

Interview

Jolande Withuis (73), sociologe, waarschuwt in haar nieuwe boek, Vrouw en vrijheid: „We moeten af van het idee van twee seksen met bijbehorende eigenschappen. Iedereen voelt zich daar naar bij.”

Na het interview in het restaurant van Felix Meritis neemt een medewerker ons nog even mee naar het imposante trappenhuis met de donkerhouten ballustrades, waar je vijf verdiepingen omhoog kunt kijken. Van 2017 tot 2020 is het 18de-eeuwse pand aan de Amsterdamse Keizersgracht gerestaureerd. Alles oogt oud en gloednieuw tegelijk. Vlak na de oorlog zetelden de Communistische Partij Nederland en de redactie van De Waarheid hier. „Daar stonden de drukpersen”, wijst sociologe Jolande Withuis. „En hier opzij van het trappenhuis zat zo’n wankel open liftje, waar ik niet in durfde.” Met een blik op de enorme trappen: „Ik was heel gezond toen.”

Als student werkte Withuis (73) een zomer bij De Waarheid. Haar vader was er redacteur geweest, beschreef ze in haar boek Raadselvader (2018). We spreken elkaar nu vanwege haar nieuwe boek Vrouw en vrijheid, waarin ze in historische en persoonlijke essays haar visie op het feminisme uiteenzet, en haar ongerustheid over de huidige trend om iedereen in sociale categorieën te willen indelen – terwijl vrouwen altijd zo geleden hebben onder de maatschappelijke dwang om zich ‘vrouwelijk’ te gedragen. Maar eerst hebben we het over haar vader en het communisme.

Als scholier was ze een tijdje „erg van provo”, vertelt Withuis. Toen ze zich uiteindelijk toch als lid bij de CPN had gemeld, belde haar vader de adjudant van de partijleider „en zei dat ik een rare anarchistische links-radicaal was”. Ze had een standje nodig. „Ik zie het als een filmscène voor me.” Ze wijst: „Ik zat dáár, aan zo’n houten tafeltje, met Fred Schoonenberg, de allervertrouwelijkste vertrouweling van partijleider Paul de Groot. Het was net de Culturele Revolutie in China: of ik besefte wat er fout aan mij was. Hij zei dat je met ongedisciplineerde types als ik natuurlijk nooit het fascisme had verslagen. En ik gaf toe dat ik heel fout was geweest. Ik zag het als een grote eer lid te mogen worden van de communistische partij.” Ze vertelt het met een opgewekte, geamuseerde afstand, al heeft ze zich pas jaren later, na intensieve therapie, weten te bevrijden van de paniekaanvallen en andere psychische problemen die de totalitaire ‘wij zijn goed en de rest is fout’-ideologie van het communisme bij haar veroorzaakt had.

We moeten bestellen. „Oh, ik geloof dat ik iets heel chics en culi’s heb uitgekozen”, zegt Withuis, „terwijl ik niets met culi heb.” Het menu is een lijst in drietallen gegroepeerde Engelse, Koreaanse, Italiaanse en Japanse termen die we niet allebei allemaal kennen (van kingfish en dongchimi tot burrata en umeboshi). Samen komen we een eind, maar moeten we één of meer gerechten nemen? De ober schiet toe en legt uit: het concept is shared dining, we kunnen beginnen met drie, vier gerechtjes. We beginnen voorzichtig met ‘wortel, cantharel en yuzu’ en ‘burrata, asperges en pistache’. De lekkerste daarvan bestellen we daarna nog eens. En dat in een voormalig arbeidersbolwerk.

Afschuwelijke jaren 50

„Aanvankelijk dacht ik dat het communisme ook vrouwen zou bevrijden”, vervolgt Withuis. „Maar dat was een heel naïeve gedachte. De meeste vrouwen in de CPN waren huisvrouwen.” Haar moeder niet, die was redactiesecretaresse bij De Waarheid. „Maar toen ze met mijn vader trouwde, in 1948, kreeg ze geen salaris meer.” Tot 1957 waren gehuwde vrouwen voor de Nederlandse wet handelingsonbekwaam: als ze betaald werk wilden verrichten, moest hun man toestemming geven. De CPN betaalde getrouwde vrouwen sowieso niet; Withuis’ moeder nam diep beledigd ontslag. „Ze wilde geen vrijwilligster zijn. Ze beschouwde zichzelf als professionele secretaresse, daar had ze hard voor doorgeleerd na de mulo. We hebben het er nooit over gehad, omdat wij nooit over persoonlijke dingen praatten, maar achteraf vind ik dat dus geweldig van haar.”

Het woord ‘handelingsbekwaam’ was in het gezin Withuis een bron van spottende grappen. „Omdat wij allemaal wisten: als er nou thuis íémand niet handelingsbekwaam was, dan was het mijn vader. Die was echt heel onhandig. Mijn moeder deed alles: ze timmerde en kookte en beheerde het geld.” Dat laatste ook omdat haar vader in de Koude Oorlog als communist zou kunnen worden opgepakt.

Vader Berry Withuis overleed in 2009, moeder Jenny Withuis-van Ringen in 2020. Ze was 98. Gaat Withuis ook een boek over haar schrijven? „Grappig, dat stelde de uitgever ook voor.” Dat kwam zo: Vrouw en vrijheid bevat open brieven aan drie vrouwen die buiten de voor vrouwen gebaande paden traden. De Roemeense communistische minister van Buitenlandse Zaken Ana Pauker (1893-1960), filosofe Simone de Beauvoir (1908-1986) en oud-politica Ayaan Hirsi Ali (1969). In het tijdgat tussen die laatste twee past Withuis’ feministische moeder precies. „De generatie die in die afschuwelijke jaren 50 de druk ondervondvan het mierzoete moederschap, waar mijn moeder niet aan wilde voldoen.”

Withuis schreef daadwerkelijk een open brief aan haar moeder. Maar die haalde het boek niet. „Ik dacht: dit vereist meer context. Dat iemand geen moederdagcadeau wilde omdat moederdag een kapitalistische uitvinding was. Mijn redacteur zei: ‘dat is een boek’.” Maar Withuis weet nog geen goede invalshoek. „Het zou wel sociologisch moeten zijn. Opgroeien in een wereld waar iedereen je slecht vindt, daar ging het boek over mijn vader al over. Over mijn moeder heb ik geen materiaal. Er is geen familie, geen brieven, dagboeken vond ze maar sentimenteel. Ook uit angst voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst werd nooit iets bewaard.”

Verplichting ‘vrouwelijk’ te zijn

Er komt brood met hazelnoot-zeezoutboter bij de mooi opgemaakte bordjes eten. „Schilderijtjes”, zegt Withuis. Haar moeder, vervolgt ze, was een stoere vrouw. Zat op haar vijftiende op jiujitsu, een vechtsport. „In 1935! Zij was nooit bang in het donker. Ik wel, maar dat vond ze suf vrouwengedrag. Zeker als meisje moest je sterk zijn.” Intussen besefte Withuis dat de maatschappij iets anders verlangde. „Ik had al jong door dat je ‘vrouwelijk’ moest zijn en ik was absoluut niet meisjesachtig. Ik was heel lang, dat werd vroeger erg gevonden, en ik kon ook niet goed leukig doen met jongens. Het was geen groot leed, maar ik wist altijd: hier voldoe ik niet aan.”

Zo komen we via de omweg van haar familie bij de essentie van haar Vrouw en vrijheid: dat de positie en de vrijheid van vrouwen bedreigd worden door de verplichting ‘vrouwelijk’ te zijn. „Wat dat ook moge wezen; als je historisch kijkt, verschuift het voortdurend.” Bepaald gedrag ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ noemen creëert druk: een beeld om aan te voldoen. „Daarom moeten we af van het idee van twee seksen met bijbehorende eigenschappen. En ik vind steeds meer seksen bedenken, zoals non-binair, geen oplossing. Níémand past in de gangbare sekse-identiteiten, niemand voldoet aan die stereotypen. Iederéén voelt zich daar naar bij.”

Dat is al een inzicht uit de tweede feministische golf, vertelt Withuis. Uit de jaren 60 en 70 dus. „We hebben dit al eens aan de orde gesteld als onderdrukkend en inperkend. Maar dat besef is verdwenen. Er is een generatie opgegroeid voor wie ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ helemaal geen rare artificiële concepten zijn.”

Een generatie die ook geen idee heeft, merkt Withuis bij lezingen, dat nog kortgeleden vrouwen alleen met toestemming van hun man geld konden verdienen en beheren. Die niet meer weet dat getrouwde vrouwen pas vanaf 1984 eigen AOW kregen en dat mannen tot dat jaar het laatste woord hadden over de kinderen en de woonplaats van het gezin. Of dat PvdA-leider Wim Kok in de jaren 90 nog zei dat vrouwen van veertig niet meer zouden moeten hoeven werken. „De arbeidersklasse had ook recht op een vrouw thuis, zo vat ik dat altijd maar samen. Nee, feminisme is niet links, dat is een misverstand. De Partij van de Arbeid heeft altijd die vermaledijde kostwinnerssubsidie gesteund.” Niet dat ze het feminisme rechts vindt: „Het past niet in het gangbare links-rechtsschema.”

Collectieve gekte

Ze vermoedt wel dat mensen sommige passages in haar boek heel rechts zullen vinden. Ze is bijvoorbeeld fel tegen de islamitische hoofddoek. „Omdat mannen wél blootshoofds over straat mogen. En omdat de hoofddoek een tweedeling creëert in keurige vrouwen en vrouwen die er als het ware om vragen verkracht te worden omdat ze zedeloos door het leven gaan.” Het idee van vrijwillig kiezen voor een hoofddoek vindt ze ook problematisch: „Rond 1916 tekenden 40.000 protestants-christelijke vrouwen ‘vrijwillig’ een petitie: ‘verleen ons het kiesrecht niet’. Dat juichten toenmalige kiesrechtstrijdsters ook niet toe.”

Jonge meisjes, vindt ze, hebben al helemaal geen vrije keuze. „Tranen kunnen mij in de ogen schieten als ik een tienjarige zie, helemaal ingepakt. Net zo verschrikkelijk als ‘bruidjes’ van God, katholieke meisjes die communie doen. Maar katholieken en protestanten zijn inmiddels behoorlijk gedomesticeerd. En ik vind dat ik kritisch mag zijn over de islam omdat ik ook altijd kritisch ben geweest over het christendom. Het christendom bekritiseren en bespotten was vroeger voor links heel normaal. Dat is bij de islam helemaal verdwenen. Ik denk dat dat veel mensen richting PVV heeft doen gaan. Kritiek op de islam is niet meteen vreemdelingenhaat, die wórdt vreemdelingenhaat als het niet mag.”

Godsdienstkritiek kan mensen kwetsen, maar dat vindt ze geen reden om ervan af te zien, al weet ze dat ze daarmee ingaat tegen de tijdgeest. Die verlangt, zegt ze, „dat elk gevoel gevolgd wordt. Ik heb daar mijn twijfels over. Gevoelens zijn belangrijk, maar niet heilig”.

Ze vertelt over een kunsthistorica die onlangs ontslagen werd nadat ze aan haar Amerikaanse universiteit een 14de-eeuwse islamitische afbeelding van Mohammed had laten zien. „Een moslima had geklaagd. Ze voelde zich er niet prettig bij. Maar je kunt toch ook denken: dat gevoel moet ik even opzijzetten, want ik wil kunstgeschiedenis studeren, anderen hebben andere gevoelens en het leven ís niet alleen maar prettig? Bovendien: als mensen iets vreselijks zeggen, ga je met ze in debat. Dan eis je niet iemands ontslag. Veel hedendaagse politieke eisen worden gekoppeld aan psychisch leed. Dat maakt het heel moeilijk om te zeggen: misschien heb je ongelijk.”

Withuis noemt het kritiekloos honoreren van gekwetstheid „een soort collectieve gekte. Net als het huidige identiteitsdenken. En het is zo dominant. Sommige dingen zijn vanzélf goed, en wie ertegenin gaat is heel snel héél slecht. Ik wil daartegen waarschuwen, omdat ik het al eens heb meegemaakt, en dat heeft te maken met de plek waar wij nu zitten.” Met het communisme. „Zo’n dominante, ‘zuivere’ leer… dat slaat het vrije denken dood. En daar gaat het mij om: we moeten het vrije denken niet beletten omdat iemand die meent het goede in pacht te hebben of onderdrukt te zijn, zich gekwetst voelt.”

Lees verder…….