De vrolijkmakende kunst van bedrog voor het oog

Recensie


Beeldende kunst

Trompe-l’oeil Kubistische werken die nu behoren tot de grootste schatten uit de musea blijken veel gemeen te hebben met het geminachte genre van trompe-l’oeil.

Juan Gris: Tabac, Journal Et Bouteille De Vin Rosé (1914)
Juan Gris: Tabac, Journal Et Bouteille De Vin Rosé (1914)

Er is een hoekje helemaal achter in de hemel van de kunstwerken, waar goochelarij en illusie de dienst uitmaken. Weinig kunstwerken kunnen helemaal zonder, en toch is er in kritieken sinds de zeventiende eeuw aanhoudend tegen gepreekt en op gescholden. Schilderijen met een paar centen op tafel of brieven in een brievenrek zo uitbeelden dat de kijker zin kreeg zijn hand ernaar uit te strekken: dat was verkeerd, vond men. Alleen platte geesten lieten zich tot dat soort plezier verleiden.

Desondanks was er altijd een markt voor liefhebbers die veel geld overhadden voor zulke kleine mirakels. Specialisten zoals Wallerant Vaillant, Samuel van Hoogstraten en Cornelis Norbertus Gijsbrechts kregen opdrachten van internationale hoven om kunst- en wonderkamers te voorzien van die staaltjes van illusionisme wars van enige pretentie, volmaakt in zichzelf. Trompe-l’oeil werd de naam waarmee ze sinds de negentiende eeuw werden aangeduid, bedrog voor het oog, naar de titel van een werk dat op de Parijse Salon van 1800 zo veel furore maakte dat er een barricade omheen gebouwd moest worden.

De maker was Louis Leopold Boilly (1761-1845), die eerder naam had gemaakt als schilder-chroniqueur van de veranderde sociale werkelijkheid voor en na de Franse Revolutie. Tijdens de Terreur in 1893 werd dat gevaarlijk en legde hij zich toe op schilderijen waarin de kijker voor de gek werd gehouden. Het publiek vond het geweldig. De kritiek putte zich uit in minachting over de vulgaire platheid van deze namaak-kunst.

Beroepsgroep

Het is een mooi voorbeeld in de aansprekende tentoonstellingscatalogus Cubism and the trompe l’oeil tradition van Elizabeth Cowling (en anderen). Daarin wordt de oude kunst van trompe-l’oeil gelegd naast de werken die Pablo Picasso, Georges Braque en Juan Gris maakten tussen 1911 en 1915. In die periode had je nog steeds een beroepsgroep getiteld peintre-décorateurs, schilders die goed waren in het maken van decoratieve patronen, marmer- en houtimitatie ten bate van uitbundig versierde interieurs die je nog steeds tegenkomt in de schilderijen van Vuillard en Matisse.

Deze beroepsgroep, met inbegrip van opleidingen, fabriekjes en ateliers gespecialiseerd in een vorm van decoratie, werd precies in de tijd waarin Picasso en Braque opereerden snel en afdoend uit de tempel van de goede smaak gegeseld. Als je de termen waarin dat gebeurde nu leest, kun je je verbazen over de haat die er op dit onschuldige ambacht werd uitgestort, waardoor de marmer- en houtimitaties, de smeedijzeren krullen en geëmailleerde tegels uit het beeld verdwenen.

Maar Georges Braque kwam uit een familiebedrijf van huisschilders. Hij volgde in Le Havre een opleiding voor de nobele kunst van het nabootsen van houtnerven en geaderd marmer. Juan Gris begon als technisch tekenaar en illustrator voor kranten en tijdschriften. Van de drie had alleen Picasso een officiële kunstopleiding gevolgd, van zijn vader en aan de kunstacademie in Barcelona.

Maar Picasso was zeer geïnteresseerd in trouvailles zoals hij het noemde. Sinds 1909, toen hij de ruimte had in zijn atelier aan de Boulevard de Clichy, verzamelde hij commerciële prenten, zogeheten chromolithografieën zoals een advertentie voor Pernod die in alle cafés te vinden was. Van Braque leerde hij wat handigheden in het maken van imitatie-materiaal. Braque had vermoedelijk zelf een verzameling patroonboeken en handleidingen voor de peintre-décorateur. Beiden verzamelden ansichtkaarten, en ook trompe-l’oeilschilderijen die destijds voor weinig geld in antiekwinkels werden verkocht.

En zo komt het kubisme uit dit boek tevoorschijn als een soort zwanenzang van het ambacht in de beeldende kunst. Al die kubistische werken die nu behoren tot de grootste schatten uit de musea blijken veel gemeen te hebben met dat geminachte genre van trompe-l’oeil. Bijvoorbeeld als het gaat om optische illusies en decoratieve patronen. In het boek gaat Cowling als een detective te werk in het traceren van de motieven die voorkomen in de vroege kubistische schilderijen. Druiven, gitaren, speelkaarten, kranten met een half afgebroken tekst. Daarnaast biedt het boek een uitputtende hoeveelheid kennis en wetenswaardigheden over typografie, schaduwspel, behang en alle andere tricks of the trade die meespelen in deze vrolijkmakende tak van kunst.

„We weten allemaal dat kunst bedrog is”, zei Picasso ooit. „De kunstenaar moet de manier vinden waarmee hij anderen kan overtuigen van de waarachtigheid van zijn leugens.”

Lees verder…….