De pot-au-feu, een sensueel spektakel

‘Geweldig culinair spektakel. Heerlijk eten, sensueel gebracht, je kon het bijna ruiken”, mailde een lezer me nadat hij in de bioscoop de eind vorig jaar verschenen film Le pot-au-feu had gezien. Kon ik er geen mooi recept bij maken voor in de krant? U begrijpt, een dag later zat ik in het Haags filmhuis. En nog een dag later fietste ik naar mijn slager voor twee kilo runderkuit, een pond schenkel, een pond puntborst, een kalfshaks en een in stukken gezaagde mergpijp.

Ik zal hier – al is het maar uit ruimtegebrek – niet te veel verklappen over de film, die gebaseerd is op La vie et la passion de Dodin-Bouffant, een roman uit 1924 van de Zwitserse schrijver Marcel Rouff. Het verhaal draait heel in het kort om een Franse fijnproever – de Napoleon van de gastronomie, zo luidt zijn bijnaam – uit de belle epoque en diens kokkin slash geliefde Eugénie. De pot-au-feu, een stoofpot van vlees en groenten die in twee gangen wordt opgediend, speelt er slechts een kleine, maar niettemin belangrijke, symbolische rol in.

Je zou deze stoofpot het kroonjuweel van de Franse burgerkeuken kunnen noemen, en hoewel te beargumenteren valt dat het niet meer van deze tijd is om zoveel rundvlees te consumeren, wil ik benadrukken dat hij bedoeld is als feestmaal, als iets wat je maar zo heel af en toe maakt voor familie, vrienden of anderen die je lief zijn. In elk geval kan ik u uit ervaring zeggen dat het een diepe voldoening geeft om deze klassieker te bereiden met de volle aandacht die dit op het oog eenvoudige, maar toch zo geraffineerde gerecht van de thuiskok vraagt.

Allez, en garde. Lees vooral het recept goed door voor u eraan begint. En trek er een mooie fles rood bij open. Dodin Bouffant schenkt er een Chambolle bij – dat vertelt de film niet, maar het boek van Rouff wel –, ik een Morgon Vieilles Vignes van Michel Guignier.