Dan doe ik drie vlaggen, dacht de burgemeester in Vlaardingen

Reportage

Palestijnse gemeenschap Vlaardingen heeft een grote Palestijnse gemeenschap. Toen de burgemeester er na vorig weekend de Israëlische vlag wilde hijsen, stuitte dat aanvankelijk op onbegrip.

Ambtenaren in Vlaardingen woensdag met de Palestijnse en Israëlische vlag. Links de Vredesvlag op het stadhuis.
Ambtenaren in Vlaardingen woensdag met de Palestijnse en Israëlische vlag. Links de Vredesvlag op het stadhuis. Foto’s Robert Vos / DCI media

Godzijdank, zei Maha de Kok–Abu-Awad terwijl ze naar boven keek. Daar, boven de glazen ingang van het stadhuis van Vlaardingen, wapperden dinsdagavond twee vlaggen: de rood-geel-blauwe stadsvlag en een speciale vlag die het 750-jarig bestaan van de stad viert. De Palestijnse Vlaardingse (60) was zó bang dat ’ie er al zou hangen.

Even daarvoor was burgemeester Bert Wijbenga het stadhuis binnengelopen. Hij had geknuffeld met Fatima Haj Kasem, een Palestijnse vrouw; zij kreeg daarna een zoen op de wang, hij een kus op de hand. Hij oogde ontspannen, maar van binnen vond de burgemeester wat er stond te gebeuren de spannendste bijeenkomst tot nu toe dit jaar.

Hij ging vrijdag het weekend in met één gedachte: dit nooit meer. Die middag had Wijbenga, een kale VVD’er met een soms Ruttiaans enthousiasme, het Freddy Walvischpad geopend. Freddy was een Joods jongetje dat in de Tweede Wereldoorlog in Vlaardingen ondergedoken had gezeten. Jodenjagers hadden hem gevonden, hij was daarna naar Sobibor gedeporteerd. Twee maanden had hij er een beetje rondgedoold. Elf dagen na zijn derde verjaardag werd hij vergast.

Dat is waar Wijbenga aan dacht toen hij zaterdag op tv zag hoe onschuldige Israëliërs in koelen bloede waren doodgeschoten. Nog datzelfde weekend besloot hij dat op het stadhuis de Israëlische vlag moest komen te hangen. Wat hem daarna al snel duidelijk werd: dat de Palestijnse gemeenschap van Vlaardingen daar helemaal niet blij mee was.

Er werd gebeld, aan ambtenaren werd gevraagd welke Palestijnen er uitgenodigd moesten worden, en dinsdagavond kwamen er twaalf naar het stadhuis.

In statistieken bestaan ze niet

Nergens in Nederland wonen zoveel Palestijnen als in Vlaardingen. Het zijn er honderden, zeggen sommigen; anderen hebben het over duizenden. ‘Palestijn’ is geen nationaliteit die in de burgerlijke administratie aangevinkt kan worden, in de statistieken bestaan ze niet. Ze zijn staatloos, Jordaniër, Irakees of, inmiddels, Nederlander.

Dat er in Vlaardingen zoveel Palestijnen wonen is toeval, en toch ook weer niet. Twee dagen na het gesprek op het stadhuis, bij haar thuis in een rijtjeshuis, wijst Maha op een zwart-witfoto naar een man in een witte jas. J.G. van der Zanden was in het voorjaar van 1960 als vertegenwoordiger van de Rotterdamse Margarine Industrie, de Romi, naar de Palestijnse stad Nablus gevlogen. Daar stond een olieraffinaderij al langere tijd stil, en Van der Zanden wist hoe ze hem weer aan de praat konden krijgen. Toen de Romi drie jaar later handen tekortkwam dachten de bazen er eerst aan om Italianen over te laten komen. Maar Van der Zanden had gezegd: denk ook eens aan de Palestijnen, die weten precies wat voor werk wij doen.

Ismail Abu-Awad, de vader van Maha, was een van de naar schatting zeventig Palestijnen die in november 1963 in Vlaardingen aankwamen. Hij was 38, een paar weken daarvoor was Maha geboren, zijn negende kind. Ismail was opgegroeid in Jaffa, maar was in de oorlog die zou leiden tot de staat Israël uit zijn huis verdreven en in Nablus beland.

De Palestijnen werd verteld dat ze twee jaar in Vlaardingen zouden blijven, maar in 1965 werd hun verblijf met twee jaar verlengd. Toen die tijd erop zat had Israël net de Westelijke Jordaanoever bezet. De weg naar huis was afgesloten.

Maha was tijdens die Zesdaagse Oorlog samen met haar moeder en broers en zussen naar Jordanië gevlucht en woonde jaren in een tentenkamp. Elke dag zochten ze er naar karton, zodat ze niet op het zand hoefden slapen. Als iemand haar later vertelde van kamperen te houden dacht ze: rot toch op. Dat was het trauma. In 1970 kwamen ze naar Nederland, in het kader van de gezinshereniging die langzaam zijn intrede begon te doen in het Nederlandse ‘minderhedenbeleid’.

De Palestijnen nestelden zich vervolgens in Vlaardingen met dezelfde tijdelijkheid waarmee vluchtelingenkampen in Libanon, Jordanië en de Westelijke Jordaanoever eerst wijken werden en toen steden. Terug? Ja, ooit. Maar er kwamen echtgenoten, niet zelden Nederlanders, kinderen, en met elke oorlog en elke nieuwe nederzetting vervaagde de droom.

Terug ging Maha alleen voor vakantie en altijd was ze weer blij als ze in Nederland was. Het oude familiehuis in Nablus stond er nog, maar langzaam werd de stad ingesloten door illegale nederzettingen. Afgelopen augustus wilde ze weer langs gaan, maar ze kwam niet verder dan Jordanië. In de omgeving van Nablus was het te onveilig, vertelde familie, vielen kolonisten Palestijnen aan, werd soms lukraak het vuur geopend. De spanning was anders dan anders, nog heftiger dan normaal.

Er was nog geen vlag

Bert Wijbenga voelde meteen de emoties toen de twaalf Palestijnen dinsdagavond in zijn hoge, met marmer beklede werkkamer waren aangeschoven. Jonge vrouwen, oude mannen en alles ertussenin.

Dat de Israëlische vlag maandag niet direct boven het stadhuis werd gehangen, zoals in veel andere steden gebeurde, was geen beleid geweest maar toeval. De gemeente moest de vlag nog bestellen. Dat kwam nu wel goed uit.

De sfeer aan tafel was respectvol, het gesprek, in bestuurlijke termen, constructief. Wijbenga vertelde hoe hij tot zijn besluit was gekomen. Hij had het over Freddy Walvisch, maar ook over zijn dochter die wel eens in Tel Aviv danste, over Joodse vrienden, over de plicht die hij had gevoeld om een statement te maken tegen Hamas. Daarna hadden de Palestijnen één voor één hun verhaal gedaan.

Ibrahim Al-Baz, een bedaarde zeventiger met wandelstok die in 1979 op het vliegveld van Parijs was opgepakt met explosieven in zijn tas, had duidelijk gemaakt dat ze niet tegen de Joden waren, maar streefden naar vrede. Er waren VN-resoluties op tafel gekomen die Israël veroordeelden en het leed van de Palestijnen bevestigden, er was gewezen op de ‘Apartheid’ waar Palestijnen de facto onder leven. Langzaam zag Maha bij Wijbenga iets kantelen.

Daarna had een jonge vrouw, Wijbenga vond haar slim en modern, verteld wat de Israëlische vlag voor háár betekende: onderdrukking. Hij vroeg door, en ze legde het uit. Hij vroeg ook: wat betekent de Palestijnse vlag dan voor je? Wijbenga had die vlag altijd gezien als een statement tégen Israël, en dat statement misschien wel als iets antisemitisch. Voor de vrouw stond de vlag voor familie. Zo had hij dat nog niet bekeken.

Een vlag met een witte duif

Elke Vlaardingse Palestijn heeft een verhaal waarvan ze zeggen: als jij het zelf meemaakte, zou je ook zo denken zoals wij. Fatima Haj Kasem vertelde over een huis dat haar familie had gebouwd. Een jongetje gooide stenen naar het Israëlische leger en binnen het uur werd het huis weggevaagd. Wat zou jij doen, vroeg ze voor de deur van het stadhuis, wat zou jij voelen?

De Vredesvlag op het stadhuis. Foto Robert Vos / DCI media

Na twee uur keek Wijbenga de tafel eens rond. Vooraf, op de fiets naar het stadhuis, had hij het nog aan een ambtenaar gevraagd: hoe konden ze hier nou uit komen? Pas tijdens het gesprek zag hij de oplossing. Hij kon zijn statement met de Israëlische vlag niet terugdraaien, zei hij, want het geweld tegen de Israëliërs móest veroordeeld worden. Dat snapten Maha en de andere Palestijnen wel, zij waren óók tegen het geweld. Maar vanaf woensdagmiddag zouden de Israëlische en de Palestijnse vlag naast elkaar wapperen, stelde Wijbenga voor. In de hoogste nok zou dan de ‘vredesvlag’ komen, een vlag met een witte duif.

Maha kan daar goed mee leven, zegt ze donderdagmiddag. Het had haar veel pijn gedaan dat de burgemeester eerst alleen de Israëlische vlag wilde ophangen, alsof haar pijn niet mocht bestaan. Die pijn was ze pas begin deze eeuw echt gaan voelen. De Eerste Intifada, de opstand van Palestijnen tussen 1987 en 1993, had ze nog genegeerd. Ze was bezig met studie, daarna met haar werk – ze is diversiteitstrainer – en kreeg kinderen. Haar familie, op één zus na ging niemand terug, noemde haar ‘verkaast’.

Pas tijdens de Tweede Intifada, tussen 2000 en 2005, voelde ze wat het betekende om Palestijn te zijn. In die jaren was haar vader oud en kwam hij elke maandag op de koffie, ze hadden het dan vaak over hun Palestijnse wortels, zij vroeg naar het Jaffa van vroeger. Ze voelde het gewicht van het conflict en raakte er overspannen van. Daarna werd ze actiever in de lokale Palestijnse gemeenschap. Ze wilde een expositie, de burgemeester was enthousiast, maar de gemeenteraad stemde het plan weg. Ze wilde een boek over de Vlaardingse Palestijnen, en dat kwam er met steun van de gemeente, maar van de raad mocht het niet te politiek zijn. Een gedenkteken kwam er niet.

Die pijn van het Palestijn-zijn had ze deze week weer gevoeld, net als het gevoel dat daar in Vlaardingen geen ruimte voor was. Daarom had ze dinsdag tegen Wijbenga gezegd dat hij zich moest realiseren wat zijn besluit teweegbracht: pijn die uitmondde in polarisatie, op straat en in klaslokalen. Het ging niet om de Joden, zeker niet, het ging om de Israëlische politiek – en in de recente protesten tegen Netanyahu zag ze dat veel Israëliërs er ook zo over dachten. Dat veel van die Israëliërs door Hamas werden aangevallen, deed haar pijn. Vrede en vrijheid, wilde ze.

Woensdagmiddag knoopten de huismeesters van het gemeentehuis de twee vlaggen aan stokken. Op exact hetzelfde moment plaatsten ze die in de sokkels boven de ingang van het stadhuis, het mocht niet lijken alsof één van de vlaggen voorgetrokken werd. De Palestijnse vlag was die ochtend via een moeder op school geregeld. De bestelde vlag was nog onderweg. Vrijdag werden ze weer weggehaald, maar daar sloeg niemand meer acht op.

Lees verder…….