Column | Serotonine

Ellen Deckwitz

Dit weekend zat ik in de tram met H., die me ooit op de middelbare school aanbood om met scheikunde bij haar af te kijken, als ze dat met Nederlands bij mij mocht doen. Ik weigerde (hoofdzakelijk omdat haar handschrift onleesbaar is) maar haar aanbod zegt wel iets over hoe goed ze in dat vak was, en als psychiater heeft ze er nog steeds profijt van.

Tegenover ons nam een jonge vrouw plaats, met op haar rechterhand een tatoeage: twee vijfhoekjes die aan elkaar vastzaten. Uit het linkervijfhoekje stak één pootje omhoog, uit de rechter eentje van drie ribben hoog. Ik sloeg er verder geen acht op, ik begrijp geometrische tatoeages sowieso niet, met al die rondjes, driehoekjes en vierkantjes op lukrake plekken, alsof je geen betere inspiratie kon vinden dan een blokkendoos.

Het meisje stapte uit.

„Zag je die tattoo?”, fluisterde H. (geen idee waarom ze fluisterde).

„Je bedoelt die mislukte honingraat?”, fluisterde ik terug.

„Het was een serotoninemolecuul!”, zei H. „Die blijheidsneurotransmitter die…”

„Ik weet wat serotonine is.”

„Ik vraag me af wat haar bezielde om zo’n tatoeage te nemen. Zou ze depressie hebben? Of een slaapstoornis?”

„Misschien vond ze het gewoon een mooi molecuul.”

„Onzin”, zei H. en pakte haar mobiel erbij. „Er zijn veel mooiere (google google), kijk nou, het trifenyleenmolecuul, zo symmetrisch! Of caffeïne, met al die hoeken en bolletjes net een halmabord. En die van porfyrines lijken wel kerstservetjes! Ik kan niet geloven dat ze serotonine koos vanwege zijn uiterlijk. Er moet een boodschap achter zitten.”

„Ik zeg toch niet dat moleculen geen boodschap kunnen hebben”, mopperde ik. „Alleen dat de keuze ook gewoon esthetisch van aard kan zijn, misschien houdt ze wel gewoon van asymmetrie.”

H. schudde driftig haar hoofd en ging in de aanval, waarna de boel aardig ontspoorde, met uitschieters als: „Wat heb je aan de schoonheid van een citroenzuurmolecuul als je hem niet eens met het blote oog kan zien?!” (ik) en „Je bent zelf een citroenzuurmolecuul!” (H.)

Onze medereizigers gingen elders zitten, maar dat drukte de pret niet, zo gaat het al bijna dertig jaar lang tussen ons. Er is altijd een totale babylonische spraakverwarring, mede mogelijk gemaakt door de eeuwige kloof tussen alfa’s en beta’s, die desondanks voor veel lol zorgt (voor ons dan). En zo riepen we tot diep in de nacht termen („Totum pro parte!” „Elektronenconfiguratie!”) waar de ander niets van begreep maar wat verder niets afdeed aan onze waardering voor elkaar.

De volgende dag zei ik tegen haar dat vriendschap ook niet per se om begrijpelijkheid hoeft te gaan, maar gewoon om het contact. Waarop H. meteen riposteerde dat dat onzin was, en zo kibbelden we verder, hopelijk voor de rest van ons leven.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….