Column | Nooit zover komen

De beste vriend van mijn vader, we noemen hem ook weleens zijn verloofde, is onlangs verhuisd. Mijn vader is er wat sip over – opeens zit zijn verloofde honderden kilometers verderop – maar het is beter zo. De man is met zijn 87 jaar niet meer de jongste en dus woont hij tegenwoordig in een huisje in de achtertuin van zijn zoon, zodat er altijd hulp in de buurt is.

„Hij heeft mazzel”, zei mijn vader gisteren. „Ik ken genoeg bejaarden wier kinderen niet eens een achtertuin hebben, laat staan een met een huisje erin! En dan al die ouderen zónder kinderen, wat moeten die als ze straks niet meer zelfstandig kunnen wonen?”

Ja. Familieleden en vrienden moeten steeds vaker in de bres springen. Ik ken jongeren die zich ontfermd hebben over hun eenzame bejaarde buren, die boodschappen brengen, af en toe een avondje komen scrabbelen en, in een enkel bewonderenswaardig geval, hielpen met Tinder.

Toch zijn het druppels op een gloeiende plaat. RTL Nieuws berichtte eerder dit jaar dat er in 2032 een tekort van 137.000 werknemers in de zorg zal zijn, en dat mét kabinetsmaatregelen.

Gelukkig gaat niet iedereen bij de pakken neerzitten. Komende maandag organiseert ActiZ, de branchevereniging van 400 zorgorganisaties, het Nationaal Gespreksmoment, een dag waarop vijftigplussers en hun omgeving worden aangemoedigd om zich beter voor te bereiden op hun oude dag, en met elkaar het gesprek erover aan te gaan.

ActiZ benadrukt dat dit Nationaal Gespreksmoment niet alleen een persoonlijke, maar vooral een maatschappelijke dialoog moet opleveren, waarbij de overheid de regie dient te pakken in een sector die de afgelopen jaren steeds meer onder druk is komen te staan. „Wel”, zei mijn vader toen ik hem hierover vertelde, „alles begint met praten. Dat maakt dingen beter zichtbaar.”

„En het zal er hopelijk voor zorgen dat Den Haag in de benen komt”, zei ik, „want ik ken genoeg mensen die vinden dat senioren zichzelf maar moeten helpen.”

Toen mijn vader daarop angstig stilviel, zei ik snel dat hij altijd in een tentje op mijn balkon mocht.

„Ja lach maar”, mompelde hij. „Weet je nog, die baboesjka’s die we zagen in Rusland?”

Ai. Enkele jaren geleden was ik met hem in Sint-Petersburg. We sloften door de winter en op een straathoek zagen we opeens een clubje verkleumde oude vrouwtjes, die kaarsen en zelfgemaakte jam probeerden te verkopen.

„Die hebben niemand meer”, zei de vriend die ons rondleidde. We gaven hen geld, en mochten pas weer weg toen we ieder vier potten bessengelei en een stompkaars hadden aangenomen.

Toen we de hoek om gingen, keek ik nog even achterom. De omaatjes staarden mat voor zich uit. Sneeuw bedekte de straten, dempte iedere stem.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.