Column | Nieuwe vindingen

Mijn broer belde, Leah van Roosmalen was jarig, ze werd zeven. Er viel een vertrouwde stilte. „En verder?”, vroeg ik. „Nou de Boekenweek is weer geen zak aan.” Dat is zijn humor, hij leest alleen luisterboeken.

Ik zei dat ik vanwege de Boekenweek in Amersfoort was geweest, dat ik in een zaaltje vragen had beantwoord en toen opeens niet op de naam Joep Schreuder kon komen. Dat ik hem beschreef als ‘die idioot uit Breda, die sportverslaggever’ en dat de mensen toen de namen van allerhande sportverslaggevers uit Breda begonnen te roepen – „Pierre van Hooijdonk!”, „Sjoerd Mossou!!”, „Chris van Nijnatten!!!” – maar dat ‘Joep Schreuder’ me pas op de terugweg te binnenschoot, terwijl ik toch zulke goede anekdotes over hem had.

En dat we het in dat zaaltje ook nog over onze vader hadden gehad.

Een man begon over een column waarin ik had geschreven hoe mijn vader op station Velp voor het eerst zijn ov-chipkaart uitprobeerde.

„Herinner jij je ook dat belachelijke enthousiasme?”, vroeg ik aan mijn broer.

Samen schoot ons een nieuwe herinnering te binnen.

Mijn vader met de nieuwe pas. Erin steken: poortje open. Hij deed het drie keer voor

Ergens begin jaren negentig was er opeens een dreiging, de Provinciehuizen en andere overheidsgebouwen moesten extra bewaakt. Er werden toegangspoortjes in de hal geplaatst, mijn vader kreeg een nieuwe pas, een ponskaart. Hij vertelde er onder het eten over. „Je steekt ’m in de machine en dan gaat het poortje open.”

– „En dan?”, hadden we gevraagd.

„En dan haal je ’m er weer uit. En dan loop je zo naar binnen.”

We konden het niet geloven.

Op een woensdagmiddag fietsten mijn broer en ik samen naar het Provinciehuis in Arnhem. De portier belde naar boven, naar de dienst Water.

Daar kwam hij.

Mijn vader met de nieuwe pas.

Erin steken: poortje open.

Omdraaien.

Teruglopen ging zonder ponskaart.

Hij deed het drie keer voor.

Mijn broer en ik stonden erbij, ook wij hielden het niet voor mogelijk.

Opeens de stem van de portier, door een microfoon: „Meneer van Roosmalen wilt u nu stoppen en weer aan het werk gaan?”

Hij ging weer werken, we zagen hem in de lift – nog zo’n wonder – stappen. Tijdens het functioneringsgesprek een half jaar later werd hij op dit incident aangesproken door zijn direct leidinggevende. Er waren er meer geweest zoals hij. Een ambtenaar, zo werd hem verteld, kon maar beter niet te verbaasd of enthousiast zijn over nieuwe vindingen, een ambtenaar voerde uit.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.