Column | Mier

Ellen Deckwitz

Afgelopen weekend had mijn zus een vriend over de vloer die zowel bioloog als boeddhist is, waardoor er even een ongemakkelijk moment was. Het bezoek begon zonnig, ze stelde Mike voor aan haar zoons (17 en 15), dat dit nou de beroemde studievriend was met wie ze tijdens haar studententijd naar Tromsø in Noorwegen was gelift om daar het noorderlicht te zien.

„En?” vroeg mijn oudste neef.

„Alleen maar bewolking en sneeuw”, zei Mike monter, „Geen licht gezien.” Hij wilde verder vertellen maar toen gaf de jongste neef opeens een klap op tafel.

„Hebbes”, zei hij, terwijl hij de restanten van het miertje dat op weg was naar de veganistische cake aan zijn stoelleuning afveegde.

„In sommige boeddhistische tradities”, begon Mike, „stofzuigen de monniken hun tempels bij een mierenplaag, en legen ze de zakken op een plek waar de mieren wél welkom zijn.”

„Wat een gedoe”, zei de oudste.

„Nou ja, je hoeft dan tenminste geen levende wezens te doden”, schoot mijn zus Mike te hulp.

„Het was maar één miertje”, zei de jongste.

„Dat klopt”, zei Mike. „Weet je wat ik trouwens zo leuk vind aan mieren? Ze zijn zo ingenieus gebouwd. Wist je dat ze geen longen hebben?”

„Wat?!” zeiden de neven.

‘Geen plek voor,” vervolgde Mike. „Ze ademen via een soort openingen aan de zijkant van hun lichaam, die op hun beurt weer deel uitmaken van een leidingsysteem dat zuurstof naar alle cellen verplaatst.” Mike nipte even van zijn thee. „Ze hebben trouwens ook geen oren”, zei hij, „maar ze kunnen wel horen, door trillingen op te pikken via een orgaan onder de knie.”

De jongens sprakeloos.

„Om dat gebrek aan longen en oren te compenseren, hebben ze dan wel weer vijf ogen. En twee magen”, humde Mike.

„Zoals bij een koe?” Vroeg de oudste. „Voor extra vertering?”

„Nee, eentje voor henzelf en een soort krop om eten op te slaan voor mieren die in het nest moeten blijven en dus niet zelf op voedseljacht kunnen.”

De jongste neef keek nog eens naar de vlek op zijn hand en begon een beetje heen en weer te wiebelen.

„Wat ik ook zo leuk vind aan mieren, is dat ze zich bij het opstaan uitrekken, net zoals hondjes. En als ze moe zijn gapen ze. Geen idee hoe men achter dat laatste is gekomen, misschien dat ze een mier onder een microscoop zetten en een heel saai verhaal ophingen.”

Een nieuwe mier klauterde de tafel op.

„Nou, sla hem dood dan”, zei Mike tegen mijn jongste neef.

„Ik pak wel even de kruimeldief”, mompelde hij. „Ze zijn groter geworden dan ik aankan.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….