Column | ‘Maar we hebben óók nog nooit iets voor Soedan gedaan’, mopper ik terug

‘Vandaag vieren we Pietjes tweede verjaardag’, schreef een vader op Instagram. ‘Het voelt een beetje raar om in zo’n ellendige tijd de slingers op te hangen, en ik had het voor Pietje allemaal heel graag anders gezien op deze aarde, maar desondanks ben ik blij dat hij er is.’

Ik kijk naar mijn kinderen die aan de salontafel steunend en smakkend crompoucen aan het verorberen zijn. Het is verleidelijk om hetzelfde onheilspellende contrast te manifesteren als de bezorgde vader. Crompoucen, terwijl de kinderen in Gaza vermoord worden, ingewikkeld. De crompouce, zo’n weelderig maar slordig taartje, als symbool van westers wegkijken. De nadagen van het Romeinse Rijk gevangen in dit plompe stuk patisserie.

„Ik weet niet waarom déze oorlog precies zo aanslaat, maar mensen zijn collectief PTSS aan het ontwikkelen met hun dagelijkse dieet van gruwelbeelden”, zegt een vriend.

„Had je kinderen gekregen als je dit had geweten?”, vraagt een collega.

„In Soedan vindt een afschuwelijke genocide plaatst, waarom zegt niemand daar niets over”, moppert Willem.

„Maar we hebben allebei óók nog nooit iets voor Soedan gedaan”, mopper ik terug.

„We zijn allemaal helemaal gek aan het worden”, roept iemand met een rood hoofd in de kroeg. „Helemaal gek!”, zegt hij en werpt zijn telefoon in een glas bier. We scholden een poosje niet met ‘gek’, best prettig eigenlijk, maar de huidige staat van de wereld laat ons weer lustig diagnosticeren.

Ik zoek mijn toevlucht bij een vriendin in Rotterdam. We drinken amaretto sour terwijl Ciarán door de straten jaagt. „Als ik in de ochtendkrant rampzalig nieuws lees voel ik een vreemde opluchting”, zegt ze. „Sinds corona leef ik in een verhoogde staat van paraatheid en angst, en het is geruststellend wanneer dat gevoel samenvalt met de werkelijkheid.”

Later wandelen we naar een restaurant en zijn we bang dat we een boom op ons hoofd krijgen. Op een vluchtheuvel houden we even stil, de auto’s razen langs ons heen. Een paar jaar geleden hadden we uitgelaten gejoeld.

Het weekeinde daarop bedelen de kinderen weer om crompoucen, maar de gedachte aan nog meer crompoucen, steeds weer crompoucen, als een nieuwe familietraditie, vind ik walgelijk. Deze tijd vraagt om boeken en muziek, niet om crompoucen, denk ik en zet Elgars statige celloconcert op. „Oh god, niet weer”, mompelt de middelste.

„Ik stem Timmermans, die is tenminste rustig. Maar het kan me echt geen zak schelen, die hele verkiezingen”, zegt een vrouw in de trein.

Ik lees ergens dat het verschil tussen millennials en zoomers is dat millennials zichzelf een slecht gevoel geven door succesvolle mensen op social media te volgen. Maar zoomers, die zo langzaamaan de dienst uitmaken op het internet, geven iederéén een slecht gevoel, door de totale ondergang aanhoudend te prediken.

Ik denk aan ál die schuld torsende, brave burgers, die niets meer durven vieren zonder disclaimer in drievoud. Ik denk aan hoe we al tien jaar roepen dat het nu echt 1939 is. Ik denk aan onze honger naar adrenaline en cortisol, gevaarlijker dan wat dan ook, gratis verkrijgbaar op ieder beeldscherm.

Ik denk aan hoe het leed van anderen hardop bewenen soms ook een manier is om troost te ontvangen voor de eigen wonden. Ik denk aan mijn – nu eenmaal geboren – kinderen die niet veel hebben aan een moeder die compleet verzwolgen wordt door dreigende tsunami’s, genocide en angst voor de bom.

Dus meer hoop, meer vreugde. Het is een plicht, geen privilege.