Column | Jonathan Glazer, de regisseur van ‘The Zone of Interest’, moet zich kunnen blijven uitspreken

Hij wist dat er gedoe van zou komen. Met trillende handen las Jonathan Glazer zijn speech voor, nadat zijn Holocaustfilm The Zone of Interest de Oscar had gewonnen voor Beste Internationale Film. „Onze film toont waar ontmenselijking toe leidt, op zijn slechtst.” En met een diepe ademteug: „Als Joodse mannen verzetten wij ons ertegen dat onze Joodsheid en de Holocaust worden gekaapt door een bezetting [van Israël red.] die tot conflict voor zoveel onschuldigen heeft geleid.”

Groot applaus in de zaal. En ook direct discussie daarbuiten. Een producent van The Zone of Interest distantieerde zich. Regisseur László Nemes, die een Oscar won voor zíjn Holocaustdrama Son of Saul, zei dat Glazer zijn mond had moeten houden.

De speech van Glazer is het Oscars-relletje van het jaar. Dat kennen we, toch? Verschilt dit van die keer dat Spike Lee zich uitsprak tegen Trump? Die keer dat Gael Garcia Bernal zich uitsprak tegen Trump? Of die keer dat Jimmy Kimmel zich uitsprak tegen Trump? Toch wel, en niet alleen omdat Trump buiten schot blijft. Maar ook omdat duizend Joodse Hollywoodprofessionals hun naam zetten onder een open brief in vakblad Variety die de woorden van Glazer veroordeelt. „We weigeren onze Joodsheid te laten kapen voor een morele vergelijking tussen een Nazi-regime dat een heel mensenras wilde vernietigen en een Israëlitische staat die zichzelf wil beschermen tegen vernietiging.” Het gebruik van het woord „bezetting” zou „groeiende anti-joodse haat voeden”.

Ophef is niet per se fout. Sterker: het is goed voor het debat. Maar het laatste jaar wordt het vaak een machtsspel

Het is een opmerkelijke actie, zo’n J’accuse tegen één persoon vanwege diens mening. Op online filmforums vrezen filmgangers (en enkele journalisten) dat de brief een poging is Glazer te ‘blacklisten’. Dat is vermoedelijk niet de intentie van de ondertekenaars. Maar de angst is begrijpelijk. De brief is namelijk tekenend voor de lastige positie waarin kunstenaars en culturele instellingen zich nu bevinden. Iedereen wil dat zij zich uitspreken. Maar als ze dat dan doen…

De opening van het International Documentary Filmfestival Amsterdam (IDFA) werd in november verstoord door activisten met een spandoek waarop stond: „From the river tot the sea, Palestine will be free.” Er ontstond ophef. IDFA veroordeelde de leus – en toen ontstond er nog meer ophef. Palestijnse filmmakers trokken hun films terug. De slotavond van de Berlinale in februari werd een „pro-Palestina-show genoemd” nadat filmmakers hadden gesproken over „apartheid” en „genocide” door Israël. De burgemeester van Berlijn en de Israëlische ambassadeur spraken daarop van antisemitisme.

En dan is er nu Glazer, die zich uitsprak tegen ontmenselijking, tegen het misbruiken van de Holocaust voor politieke doeleinden – en door duizend mensen wordt beticht van het voeden van Jodenhaat.

Ophef is niet per se fout. Sterker: het is goed voor het debat. Maar het laatste jaar wordt het vaak een machtsspel. Boycots en uitlatingen van politici zijn pressiemiddelen. En dat is kwalijk. Want het kan niet allebei: wensen dat kunstenaars zich uitspreken én proberen ze het zwijgen op te leggen als ze niet het juiste zeggen. Het is te hopen dat de druk op Glazer blijft bij die felle open brief. Anders houden we straks alleen Jimmy Kimmel over, die knipogend naar de camera grapt over het haar van Donald Trump. Groot applaus.

Tristan Theirlynck is filmrecensent.