Column | Hij is ’m

Ik reis per trein altijd eerste klas zodat ik kan werken. Het liefst in zo’n vierkant met twee keer twee zitplaatsen tegenover elkaar, zodat ik desgewenst de benen kan strekken. Ik verspreid mijn spullen het liefst over zoveel mogelijk zitplaatsen, dat is niet sociaal, maar het werkt vaak wel. Alles om maar zoveel mogelijk alleen te zijn. Gisteren kreeg ik toch gezelschap van een vrouw en een man die me herkenden. Hele coupé leeg, maar zij gingen recht tegenover mij zitten. Elke keer als ik even opkeek zat ik in die gezichten.

Ze knikten me dan bemoedigend toe.

„Wil het een beetje lukken?”, vroeg de man.

„Nee”, zei ik naar waarheid. „Het lukt totaal niet.”

„Bent u een podcast aan het maken?”, vroeg hij.

Natuurlijk was ik geen podcast aan het maken. In een podcast praat je, of je luistert dat kan ook, maar je zit dan in ieder geval niet zwijgend op een laptop te tikken.

„Nee, ik ben nu aan het schrijven”, zei ik.

„Een boek?”, vroeg de vrouw.

„Nee, een column”, antwoordde ik.

De man: „En wanneer moet die dan af zijn?”

Ik zei wanneer de deadline was.

De vrouw: „Dat is ook al snel. En bent u al ver?”

De man: „Wij hebben de indruk dat u heel hard werkt. We luisteren en kijken alles, we hebben uw dikke boek gekocht…”

De vrouw: „We stapten in en zeiden tegen elkaar, daar zit-ie, hij zit te werken. Laten we hem maar niet storen.”

De man: „Ik zei: we gaan er gewoon tegenover zitten, maar we storen hem niet. Leuk.” De vrouw: „U vindt het toch niet erg?” Ik vond het niet erg, maar zei wel dat ik weer door wilde gaan met werken. „Dat begrijpen we.” En: „We storen niet.”

Even later kwam de conducteur langs. Hij controleerde de toegangsbewijzen, ze vonden het interessant dat ik nog niet digitaal reisde. Ik had nog gewoon een treinkaart.

De man: „Ook een leuk onderwerp voor de column.”

„Conducteur”, vroeg de man, „zou u een foto willen maken van ons met meneer Van Roosmalen?”

De conducteur wist niet wie ik was.

„Hij is ’m!”, wees de man. „Hij is nu aan het schrijven, we mogen hem niet storen.”

„Vindt u het wel goed?”, vroeg de conducteur.

Ik knikte.

Ze bekeken de foto op de smartphone.

Ik keek heel boos, maar dat was juist leuk.

„Jij kijkt altijd chagrijnig. Leuk!”

Bij Weesp moest ik eruit.

„Is het al af allemaal?”, vroeg de vrouw.

Het was goedbedoeld.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.