Column | Dieper

Ellen Deckwitz

Mijn jongste neef (15) ligt in scheiding. „B. en ik spreken elkaar niet zoveel meer”, zei hij toen ik hem gisteren vroeg hoe het met zijn beste vriend was. Ik moest bijkomen van dat antwoord: B. en hij waren jarenlang onafscheidelijk, ik noemde B. zelfs mijn schoonneef, hij woonde de afgelopen vijf jaar ieder familiefeest bij.

„Ruzie?” vroeg ik.

„Neuh. Hij heeft gewoon nieuwe vrienden.”

Gekwetst keek hij op.

„Ben ik saai?”

„Je bent rustig.”

„Dus saai”, mompelde hij. „Nou ja, misschien maar beter ook. Die nieuwe jongens zijn de hele tijd aan het woord, je komt er nauwelijks tussen. Altijd flauwe grappen maken. Altijd een mening, zelfs als je er niet om hebt gevraagd. Ze vinden praten belangrijker dan luisteren, en na een uurtje heb je knallende koppijn. Ze zijn alleen maar in zichzelf geïnteresseerd. Maar toch is B. liever bij hen dan bij mij.”

Vandaar dat mijn neef de laatste tijd zo mat was. Op die leeftijd, als je nog niet echt aan verkering toe bent, is zo’n beste vriend je wederhelft. Een reddingsboei in de kantine, een anker op schoolfeesten. En als je hem kwijtraakt, een bron van rouw.

‘Ik ben”, stamelt hij, „misschien niet zo’n spectaculaire verteller.” „Onzin, je klinkt doorgaans alsof je met een woordenboek in de mond geboren werd.” „Dat zegt niets over de inhoud”, zucht hij. „Misschien ben ik wel niet zo goed in boven de rest uit komen, in de aandacht op mezelf te vestigen, omdat ik ergens ook wel weet dat ik niets boeiends te melden heb.”

Na hem een half uur lang vruchteloos van het tegendeel hebben geprobeerd te overtuigen schiet me opeens een citaat van de Amerikaanse mythologie-expert Joseph Campbell te binnen. In het boek The power of myth stelt Campbell dat we onszelf slecht kennen, waardoor we geen waardeoordeel over onszelf kunnen vellen: „Er zitten dimensies en mogelijkheden in je die geen deel uitmaken van wie je denkt dat je bent. Je leven is zo veel dieper en groter dan je zelf kan bevatten.”

Daar moest mijn neef even op kauwen.

„Met andere woorden: omdat we niet alles aan onszelf zien, kunnen we ook niet bepalen of we saai zijn?”

„Precies”, zei ik. „Dus je hebt er niets aan om te denken dat je oninteressant bent.”

„Zal wel”, zei hij.

Na een tijdje: „Het gaat me trouwens helemaal niet om interessant zijn.”

Hij schopte een leeg pakje appelsap weg.

„Ik mis hem gewoon.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….