Column | Constructief pessimisme

Afgelopen zondag keek ik met mijn familie naar de Amstel Gold Race, waar renster Lorena Wiebes vlak voor de finish haar handen al in de lucht gooide omdat ze geloofde dat ze de winst op zak had. Uiteindelijk werd ze toch nog ingehaald door Marianne Vos. Kreten van verbazing, ongeloof en medelijden vulden de woonkamer, maar er ontstond ook meteen een discussie: of Wiebes nu had verloren omdat ze niet hard genoeg kon fietsen of omdat ze dácht dat ze had gewonnen.

Ik ging maar even theezetten, want ik wist al waar ze op zouden uitkomen: dat je nooit moet denken dat het goed gaat, omdat dan je aandacht verslapt en de boel alsnog in het honderd loopt. Sinds de laatste wereldoorlog doet bij ons thuis iedereen aan constructief pessimisme: van het ergste uitgaan en daarop anticiperen. We hamsteren ons suf voor het geval van een hongersnood, sluiten tuinverzekeringen af mocht er ooit een barbecue uit de hand lopen en investeren in duurzame projecten omdat, nou ja, geen idee eigenlijk. Ondertussen blijven we roepen dat de wereld naar de getver gaat zodat we tenminste op die getver zijn voorbereid.

Terwijl de waterkoker rammelde, checkte ik de laatste berichten over het conflict in het Midden-Oosten. Ik googelde wat de gemiddelde snelheid is van een kruisraket.

Mijn oom kwam de keuken in.

„Is er nog nieuws?”

„Nog geen escalatie”, zei ik. „Maar ja, ‘escalatie’ is de laatste tijd nogal aan inflatie onderhevig geraakt.”

‘Dat weet je niet”, neuriede hij. „Het woord escalatie wordt soms ook preventief ingezet hè, zodat al die diplomaten en regeringseikels weten dat het ernst is, waardoor de escalatie weer afneemt.” „Dus het woord escalatie voorkomt escalatie?” „In ieder geval vérdere escalatie”, grinnikte hij.

„Wie weet”, zei ik en tuurde weer naar mijn mobiel, terwijl ik dacht aan constructief pessimisme en dat je daar vrij weinig aan hebt wanneer kernmachten stennis schoppen. Als burger kan je niets anders doen dan afwachten en maar hopen dat landen die al tijden op ramkoers liggen opeens gas terug zullen nemen.

„Zal het goed aflopen?”, vroeg ik ten slotte aan mijn oom. Daar moest hij over nadenken.

„Wel,” zei hij na een tijdje, „het is een beetje als met die wielrenster. Je moet als internationale gemeenschap niet te vroeg juichen, want dan vermindert je waakzaamheid.”

Hij keek naar buiten waar de zon alweer achter de daken verdween.

„Eigenlijk”, mompelde hij, „moet je nooit juichen. Gewoon, voor de zekerheid.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.