Column | Boomgaard

Ellen Deckwitz

Stationstrappen zijn natuurlijk best functioneel met al die goedbedoelde treden en tegels en zo maar ik vind ze over het algemeen doodeng. Er is één stukje trapleuning per honderd personen waardoor hele massa’s zonder enige houvast afdalen terwijl ze ondertussen op hun mobiel series en films kijken.

Gisteren moest ik met mijn zus overstappen op station Zwolle. Het was zo druk dat ik haar smeekte om de lift naar de begane grond te nemen want straks zou er nog iemand struikelen en op ons ploffen en wij daardoor naar beneden vallen en vervolgens voor altijd arbeidsongeschikt zijn.

„Onzin”, zei mijn zus, „iedereen hier doet zijn uiterste best om niet naar beneden te kukelen. Niemand wil nieuwe voortanden.”

Ik deed maar alsof dat me geruststelde en liep zo langzaam mogelijk de treden af, tot milde woede van de club zestigers achter me. Eenmaal in de trein kwam de onmacht. Jemig, dacht ik, wat een onzin om zo bang te zijn. De mens is bijna zijn hele peutertijd kwijt aan rechtop leren staan, waar maakte ik me nou druk om, natuurlijk was ik veilig, zelfs op een drukke trap.

Mijn zus zag dat ik steeds bozer op mezelf werd en vroeg of het wel ging.

„Ik heb gewoon zo’n moeilijk hoofd”, mompelde ik, „er is soms zo weinig voor nodig om me allerlei rampen te kunnen voorstellen. Een drukke stationstrap? Mijn geest maakt er in enkele seconden een bloedige valpartij van. Een oproep van een onbekend nummer? Ik denk meteen dat het de Dienst Uitvoering Onderwijs is met de mededeling dat ze een rekenfout hebben gemaakt en het aflosbedrag van mijn studieschuld voortaan vijftienhonderd euro per maand is.”

‘Het betekent ook dat je gewoon een enthousiast voorstellingsvermogen hebt”, zei ze. Ja. Gelukkig weet ik steeds beter hoe ik ermee om moet gaan, maar de laatste tijd heb ik er weer last van. Mijn zus noemt mijn verbeelding soms de overactieve boomgaard. Er groeien leuke vruchten in, maar ook giftige. Meestal weet ik de laatste categorie op tijd te verwijderen maar momenteel, met al die crises in de wereld, lukt het me af en toe niet om wildgroei op tijd een halt toe te roepen.

Ik staarde uit het raam. Ik zag omgekeerde vlaggen wapperen. Op mijn telefoon kwamen pushberichten binnen, dat ergens bommen vielen, dat systemen op omvallen stonden, dat het najaar een grote catastrofe zou worden. Ziek fruit rijpte.

Mijn zus pakte mijn mobiel af en ik sloot mijn ogen. Ik dacht aan mijn boomgaard, hoe ik er vruchten wegsneed, de een na de ander. Bladeren ruisten, sap vloeide en zo sneed ik maar door, tot er slechts een feestmaal voor wespen resteerde.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….