België is zelfs voor de Belgen geen toeristische bestemming meer


Foto Wouter Van Vooren

Reportage

Hoogtijdagen Eens gold België als toeristische topbestemming. Met twee historici langs vroegere highlights. „Oostende was een van de meest mondaine badplaatsen ter wereld.”

Grijnzend stappen de bevriende historici Gerrit Verhoeven (41) en Andreas Styner (42) uit een stationwagen, de blikken gericht op een pand dat mooi is van lelijkheid; precies wat ze zochten. Verlaten, in verval, omheind met hekwerk, volgespoten met graffititags – geen betere plek om de opkomst maar vooral de teloorgang van het Belgisch toerisme te laten zien.

Die sector blijkt in België meer verleden dan toekomst te hebben, vat Verhoeven het droogjes samen. Niettemin schreven ze er een boek over, Bestemming België, een geschiedenis van toerisme in dertien etappes, met dertien co-auteurs. En dit betonnen karkas hier illustreert geweldig die ontwikkeling. ‘KOSMOS’ staat er op een soort uitkijktoren, van boven naar beneden.

Goh, ja. Ze wrijven eens over het achterhoofd. Triestigheid hadden ze wel verwacht, maar deze aanblik tart ook hun verbeelding. Op een van de mooiste plekjes van Vlaanderen, de Rodeberg, bij het dorpje Westouter [spreek uit Westoeter], staat een van de mistroostigste gebouwen uit te kijken over het groene, West-Vlaamse heuvelland, niet ver van de Franse grens. Mensen komen hier volgens Verhoeven tegenwoordig alleen nog voor „de zachte recreatie: fietsen, wandelen.” Stynen: „En een minigolf zal je er toch zeker ook wel hebben.”

Maar ooit was Hotel Kosmos, gebouwd in 1934 en opgetrokken in een voor die tijd buitengewoon moderne bouwstijl van beton en glas, een plek om op adem te komen, te onthaasten. Volgens Verhoeven was er geweldig veel lichtinval door de grote raampartijen. Het uitzicht is er als op het Drielandenpunt in Vaals. Een uitbater uit het nabijgelegen Ieper zag wel potentieel in het idyllische plekje en het bleek inderdaad een kassucces. Maar dat bleef niet duren.

Foto Wouter Van Vooren

Sporen in het landschap

Na de Tweede Wereldoorlog werd Hotel Kosmos een vakantieoord, waar groepen scouts en schoolklassen in de zomer een paar weken konden uitwaaien. Stynen: „Men had de ambitie om hier in het heuvelland de gezondheid te boosten.” Je had toen nog door vakbonden georganiseerde kindervakanties in België, zodat ook de minder bedeelden op vakantie konden. Maar toen vanaf de jaren 80, 90 steeds meer mensen een vliegreis konden betalen, raakte het domein langzaam in onbruik. Stynen: „Dan wordt België minder populair. En dat gaat ten koste van het binnenlandse toerisme.” Verhoeven: „En die trend zie je eigenlijk in alle Belgische deelbestemmingen. De kust, de Ardennen. Dit soort leegstand wordt normaal.”

Vakantiepark Kosmos had speelweides, een cafetaria, een zwembad met glijbanen en een duikplank. Vooral het zwembad was er mateloos populair en bleef nog decennia zorgen voor veel dagjesmensen. Maar toen in 2005 bleek dat de hulpdiensten niet goed ter plaatse konden komen – het park ligt tegen een heuvel gebouwd, toegangswegen zijn smal – verloor het zwembad de vergunning en werd het volledige domein gesloten. En omdat het hoofdgebouw van Kosmos een beschermd monument is, staat het pand sindsdien te verloederen.

Foto Wouter Van Vooren

De speelweiden worden overwoekerd door bramenstruiken en gras. Er schijnt zich een ondernemer gemeld te hebben met wilde plannen voor een nieuw hotel, las Stynen in een lokale krant. Hij moet nog zien gebeuren dat de oude glorie wordt hersteld. Verhoeven: „Bij de meeste toeristische reconversieplannen blijft het bij plannen.”

En hier ligt België dus vol mee, zegt Stynen, terwijl hij de heuvel afdaalt richting de plek waar het zwembad ooit gelegen moet hebben. „Dat is wat we met ons boek wilden laten zien: dat het toerisme in België er vroeger anders uitzag dan nu. Dat er andere vormen van reizen waren. En dat die sporen hebben nagelaten in het landschap.”

Gerrit Verhoeven en Andreas Stynen – beiden brildragend, beiden een gezin met twee kinderen, beiden woonachtig in de Antwerpse deelgemeente Borsbeek – kennen elkaar sinds hun achttiende, toen ze aan de universiteit van Antwerpen en die van Leuven geschiedenis gingen studeren en bevriend raakten. Ze delen een passie voor wandelen en trailrunning. Samen reisden ze naar „alle uithoeken van België” en tijdens die reizen begon het hun op te vallen dat het land bezaaid ligt met uitgewoonde panden en afgedankte bestemmingen. Ze verzamelden dertien auteurs, experts op hun eigen terrein, en stelden een boek samen waaruit blijkt dat delen van België – hoofdzakelijk de kust en de Ardennen – een aantrekkingskracht uitoefenden op de groten der aarde. Dat is nu moeilijk voor te stellen. Want wie gaat er nou naar België?

Foto’s Wouter Van Vooren

Kosmopolieten

Stynen: „Er wordt vaak neergekeken op vakantie in eigen land.”

Verhoeven: „Vrienden van ons zeggen dan: wat is hier nu te zien?”

Stynen: „Mensen van in de twintig willen graag elk jaar ver weg, vanuit het idee: nu kan het nog, straks hebben we kinderen. Een bestemming dichterbij is voor later. Ik had eigenlijk gehoopt dat het coronavirus dat patroon zou doorbreken. Maar niets is minder waar. Niet dat we met dit boek het potentieel van het Belgisch toerisme wilden laten zien, hoor.”

Verhoeven: „Nee, het is geen propaganda.”

Stynen: „Maar België was vroeger dus echt een topbestemming. Het was ongekend succesvol. Maar aan plekken als de Kosmos kun je duidelijk zien dat die hoogtijdagen voorbij zijn.”

Verhoeven: „Dit is een geschiedenis waar je je nu weinig meer van kunt voorstellen. Als je door Oostende loopt, realiseer je dan dat dat ooit een van de meest mondaine badplaatsen ter wereld was, vol met kosmopolieten.”

Gerrit Verhoeven legt bij een kop koffie in het nabijgelegen café De Nachtegaal uit dat het de Britten waren die het badtoerisme naar België brachten. Eind achttiende, begin negentiende eeuw waren ze uitgekeken op hun eigen badplaatsen en gingen op zoek naar andere oorden. Min of meer bij toeval kwamen ze aan de Belgische kust terecht. Daar begonnen ze hotels, restaurants. Toen de overheid dat succes doorkreeg, ging vooral koning Leopold II investeren in Oostende. Er kwamen een spoorlijn, wegen, de fameuze renbaan, de koninklijke gaanderijen.

Stynen: „Brussel moest hoofdstedelijk prestige uitstralen, maar voor de koning was Oostende echt de eerste toeristenbestemming van het land. Alles moest daar naar zeer hoge normen worden ingericht.”

Verhoeven: „En hetzelfde zie je in de Ardennen gebeuren, misschien zelfs nog wel ietsjes eerder. In Spa begint de koning panden te bouwen, en ondernemers gaan daarna aan de haal met de grotten van Han en Remouchamps. En ook de riviervalleien worden ontdekt en ontsloten.”

Stynen: „Maar die toeristische plekken flakkerden maar tijdelijk op. Toeristen gaan altijd op zoek naar iets anders zodra ze uitgekeken zijn op een plek. Dat noemen we de tourist life cycle. Men vindt een plek waar te veel mensen komen al snel banaal, te commercieel, niet authentiek genoeg, en gaat dan op zoek naar iets nieuws. La Roche-en-Ardenne bijvoorbeeld, dat heet al gauw niet meer ‘de echte Ardennen’ te zijn. In zekere zin ondergraaft het toerisme zichzelf daarmee.”

Verhoeven: „Hetzelfde zie je aan de kust. Oostende kent een stormachtige ontwikkeling vanaf 1870, wordt een mondaine, luxueuze badplaats, maar het verval treedt al in voor de Eerste Wereldoorlog. Als de gewone Belg begint te komen, gaat de elite op zoek naar andere oorden. Zo is Knokke ontstaan, en Westende. Vandaag de dag is De Haan een goed voorbeeld van een plek die mensen opnieuw tof vinden. Waar het authentieke Belgische kustleven nog schijnt te bestaan.”

Zo is Westende ontstaan, de plek waar Verhoeven en Stynen naartoe rijden als we het West-Vlaamse heuvelland hebben verlaten. Onderweg stoppen ze in Ieper, waar ze aan de Menenpoort met tienduizenden namen van gesneuvelde maar nooit teruggevonden soldaten vertellen over het fenomeen oorlogstoerisme. Fronttoerisme beter gezegd, kwam er op gang soms al enkele dagen nadat er een bloedige strijd had plaatsgevonden. Ondernemers begonnen restaurants en hotels in de barakken, de kraters nog zichtbaar, de grond eromheen vol hulzen en lijken. Men kwam er herdenken, maar wilde daarna ook een pintje.

Foto Wouter Van Vooren

Kampeerders

Nog altijd wordt Ieper door tienduizenden Britten per jaar bezocht. Voor hen is het dé plek om de Eerste Wereldoorlog te herdenken, zegt Stynen. In de binnenstad, die na 1918 opnieuw moest worden opgebouwd, wemelt het nog altijd van de souvenirwinkels. De klaproos, symbool van de Eerste Wereldoorlog, staat er in de etalages op flessen likeur, op mokken, andere snuisterijen. Tussen 2014 en 2018, 100 jaar na die oorlog, werden er ook oorlogsbieren geschonken. Stynen: „Daar werd de grens tussen wat aanvaardbaar en wat platte commercie is nogal eens overschreden.”

Verhoeven en Stynen rijden door naar het einde van de Zeedijk in Westende. Het was in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog dat men in Westende resideerde als tegenbeweging op het verdorven Oostende, waar het vol stond met casino’s en ander ordinair gedoe. Met het Grand Hotel Belle-Vue wilde de Brusselse familie Otlet een plek creëren waar kunstenaars naartoe zouden komen om van het fraaie licht aan zee te kunnen genieten. Het mocht een succes genoemd worden, totdat de Duitsers het dorp Westende in 1914 met de grond gelijkmaakten. Nu is Westende niets meer dan een rij lelijke flats aan zee, wel met prachtig uitzicht, en restaurants waar ze moules frites serveren.

Vlak daarvoor waren in de Vlaamse duinen de eerste kampeerders gesignaleerd, een nieuw fenomeen dat ook was komen overwaaien uit Engeland. Zij zetten hun tenten op midden in natuurgebied, als reactie op de elite van de belle époque. Die elite beschuldigde op hun beurt de immorele kampeerders van onzedige zaken. Er golden immers geen regels in de duinen, het waren vrijplaatsen waar vakantie vieren betaalbaar was. Zo scheurde het kusttoerisme in twee groepen. Pas in de jaren 70 werd kamperen aan banden gelegd, en werden stukken natuurgebied in ere hersteld. Vandaag is het er nog vol met campings aan de Belgische kust, met houten huisjes meestal, en stacaravans.

Geef Gerrit Verhoeven en Andreas Stynen maar de Hoge Venen. Tip van Gerrit Verhoeven: Pays des Collines, bij de Vlaamse Ardennen nog een stukje rechtdoor, tot net over de taalgrens. „In Vlaanderen is het nog supertoeristisch, maar ga je naar het Franstalige gedeelte waar het landschap gewoon doorloopt, dan is er niemand meer. Daar spreekt men alleen Duits en Frans.”

Foto Wouter Van Vooren

Lees verder…….