Architect Samir Bantal: ‘Vwo-advies? Dat werd aan kinderen zoals ik niet zo snel gegeven’


Foto Dana Lixenberg

Interview

Interview | Samir Bantal Architect Samir Bantal is directeur van AMO, de denktank van Rem Koolhaas’ OMA, en heeft een eigen ontwerp-bureau. Zijn studiekeuze was destijds niet vanzelfsprekend, als kind van immigranten: „Bouwkunde, dat kan niet, zei de decaan. Je bewijsdrang wordt op zo’n moment enorm.”

Samir Bantal (44), architect op het bureau van Rem Koolhaas in Rotterdam, is de zoon van een gastarbeider. Zo heette dat nog toen zijn vader naar Nederland kwam om in de fabriek te gaan werken. Dat was in 1966, elf jaar voor Samirs geboorte.

In zijn essay voor de bundel Countryside, A Report zegt Samir Bantal dat zijn vader in Nederland de economie hielp opbouwen. Het noorden van Marokko was leeggeroofd door de Spanjaarden en de Fransen, en de gezondste jonge mannen, die het hardst konden -werken, verlieten huis en haard om elders in de wereld aan de welvaart bij te dragen.

Countryside, A Report is het boek bij de tentoonstelling Countryside, The Future die Samir Bantal in 2020 met Rem Koolhaas maakte voor het Guggenheim Museum in New York. Die ging over het deel van de aarde dat níet verstedelijkt is en door opwarming, migratie en bevolkingsgroei razendsnel van aanzien verandert. Samir Bantal is sinds 2015 directeur van AMO, de think tank van het bureau dat Rem Koolhaas stichtte, OMA, Office for Metropolitan Architecture. Zijn onderzoek voor die tentoonstelling zette hem aan het denken over zijn familie op het Marokkaanse platteland.

Dus vertelt hij in dat essay, Rif Revisited, dat zijn moeder Mimouna heet en in 1952 is geboren in het dorp Iksane bij Nador. Op de foto’s is ze begin twintig en draagt ze een met gouddraad bestikte rode jurk. Haar donkere haar is in het midden gescheiden en samengebonden in een knot. Na haar huwelijk met Mustapha trok ze bij zijn ouders in en werkte mee op de boerderij, een lemen huis met omheinde erven voor het vee, te midden van olijfbomen. „Anders dan de meeste vrouwen van haar leeftijd”, zegt Samir Bantal, „en ook anders dan de meeste jonge mannen, was ze goed opgeleid. Haar vader werkte voor een Spaans mijnbedrijf en zijn kinderen gingen naar een Spaanse school.”

Samir woont in Amsterdam, met zijn vrouw, die ook een Marokkaanse achtergrond heeft en in opleiding is tot gynaecoloog. Ze hebben een zoontje en hun tweede kind is op komst. Dit gesprek is in een kantoor aan de Prinsengracht, waar hij een werkplek huurt om niet steeds naar Rotterdam te hoeven reizen.

Tentoonstelling Countryside, The Future , die Samir Bantal in 2020 met Rem Koolhaas maakte in het Guggenheim Museum in New York.
Foto’s Laurian Ghinitoiu

Je bent geboren in Marokko.

„Ik heb er tot mijn derde gewoond, deels in het huis van mijn grootouders. Ik heb er heel levendige herinneringen aan, ook door de zomervakanties die we er later doorbrachten. Het was er landelijk, heuvelachtig. Er was één geasfalteerde weg en daarlangs lagen de huizen, deels van leem, deels van baksteen, dat was daar inmiddels geïntroduceerd. Ik speelde met mijn neefjes en nichtjes in de boomgaard, die met een ondoordringbare haag van cactussen was afgegrensd. Je zag insecten die je in Nederland nooit zag.”

Je vader wilde daar dus niet blijven.

„Dat kwam ook door zijn vader, mijn grootvader, die in de veehandel zat en graan verkocht. Daar reisde hij voor naar Spanje en verder Europa in, en hij zag dat Europa zich door de Marshallhulp snel ontwikkelde. In de jaren zestig werkte hij een tijdje in Nederland en op een gegeven moment is mijn vader met hem meegegaan. Mijn vader heeft nog het plan gehad om op de Canarische Eilanden een vissersbedrijf op te zetten, maar Spanje was nog een dictatuur en iedereen zei dat er in Nederland ontzettend veel te doen was.”

Waar ging hij werken?

„Bij de Melkunie, bij Inventum en uiteindelijk bij Schilte in IJsselstein, een meubelfabriek. Hij is er ruim 25 jaar gebleven. In 1980 heeft hij ons laten overkomen.”

Wat herinner je je daarvan?

„Het ijskoude bestek in het vliegtuig.” Hij lacht. „Die lange lichte mensen met blond haar. Mijn zus was zes en het broertje na mij was net geboren. We kwamen terecht in een maisonnette aan de Herman de Manlaan, piepklein. Het was een leuke buurt, gemoedelijk. Mijn vader kon naar de fabriek lopen.”

Hoe was het voor je moeder?

„Eerst wel moeilijk. Ze was gewend aan familie om zich heen. Gelukkig hadden we aardige buren, die haar met handgebaren probeerden te helpen. En we hadden maatschappelijk werkers die heel betrokken waren. Dat zijn nog steeds vrienden van de familie. Maar het klimaat was zo anders hier en de winters waren zo lang en zo donker. In het begin heeft ze wel last van heimwee gehad.”

Merkte je dat?

„Nee. Ze heeft het pas veel later tegen ons gezegd. Ze begreep wel dat haar isolement te maken had met de taal, dus ging ze Nederlands leren. Dat ging haar goed af, want ze sprak al Spaans. Ze wilde graag werken, maar het enige wat ze hier mocht doen was schoonmaken. En dat is ze toen gaan doen.”

In andere omstandigheden…

„… had ze gemakkelijk kunnen studeren. Mijn zus en mijn drie broers, we zijn allemaal naar de universiteit gegaan. Ze was, of is, moet ik zeggen, een intelligente vrouw. Mijn vader was ook intelligent. Hij las kranten, hij volgde het internationale nieuws. Maar vanuit de fabriek werden mensen zoals hij niet gestimuleerd om zich te ontwikkelen. Een verzoek om taalles werd weggewuifd.”

Foto Dana Lixenberg

Waren je ouders anders als jullie in Marokko waren?

„Daar waren ze mens, burger. Ze straalden een zekere trots uit. Ze onderhielden mijn grootouders, en ook een oom met zijn gezin. In Nederland waren ze eh, tools. Dat voel je als kind heel goed. Mensen praatten in de gebiedende wijs tegen hen.”

Wonen ze nog in Nederland?

„Mijn vader is in 2020 overleden, op zijn zevenenzeventigste. Mijn moeder woont nog altijd in IJsselstein.”

Jij kon in 1980 bijna meteen naar school.

„Ja, en ik vond het ontzettend leuk. Dikkertje Dap, de spelletjes, de kringgesprekken. Ik kan me geen moment herinneren dat ik een probleem met de taal had. Na de basisschool ben ik naar openbare scholengemeenschap de Randijk in Nieuwegein gegaan, nu het Anna van Rijn. Ik besefte toen al heel goed dat ik met mijn toekomst bezig was.”

Had je een vwo-advies?

„Dat werd aan kinderen zoals ik niet zo snel gegeven. Mijn Cito-score weet ik niet meer, maar ik weet wel hoe mijn rapporten eruitzagen. Mijn beste vriendje en ik deden wedstrijdjes wie de meeste goedjes had. Zijn ouders waren allebei onderwijzer en toen we halverwege het jaar klaar waren met de stof kreeg hij extra boekjes voor taal en rekenen. Ik niet en toen ben ik uit verveling braille gaan leren. Ik kon lezen en schrijven in braille. Maar ik kreeg toch een mavo/havo-advies. De zorg was dat mijn ouders mij niet konden begeleiden. Pas bij mijn jongste broer zei de school: vwo. Ik kwam in een gemengde brugklas en haalde tienen, wat best lastig was, want wat was ik nou voor studiebol? Toen mocht ik alsnog naar het vwo.”

Wanneer wist je dat je bouwkunde wilde gaan studeren?

„In de vijfde van het atheneum. Een van mijn vakken was tekenen en kunstgeschiedenis, en daar zat architectuur bij, razend interessant. Ik ben naar de open dagen van de TU Delft gegaan, maar toen was het probleem dat ik geen wiskunde b in mijn pakket had.”

En toen?

„Er zijn van die bepalende momenten in je leven en een ervan is het gesprek met de decaan in de eindexamenklas. Je vóélt wat iemand van je vindt, van je familie, van waar je vandaan komt. Het is iets dat je vaker meemaakt in je leven, je dealt ermee, je leert ervan, je wordt er weerbaarder door. Bouwkunde? Dat kan niet, want je hebt geen wiskunde b.” Hij duwt zijn handen naar beneden. „Je wilt het niet als onrecht beschouwen als mensen zo tegen je doen, want dat is contraproductief. Ik wil ook niet alles motiveren vanuit bewijsdrang. Thuis kregen we ambitie mee, geen bewijsdrang. Maar je bewijsdrang wordt op zo’n moment enorm. Dus ik zei: die wiskunde b ga ik inhalen. Zij: dat kunnen je ouders niet betalen. Geen probleem, ik betaal het zelf. Zij: het kost je je hele zomervakantie. Oké, het is mijn zomervakantie.” Hij is weer even stil. „En dan slaag je dus met een 9,5.”

Hoe had je dat gedaan?

„Ik was naar het Boswell Instituut in Utrecht gegaan, acht weken lang van halfnegen ’s ochtends tot halfvijf ’s middags. ’s Avonds zat ik weer sommen te maken en voor het geld – het kostte 1.200 gulden – was ik krantenbezorger en pizzakoerier. In september kon ik in Delft beginnen, september 1996. Er ging een wereld voor me open. Zoveel diepgang, zo breed ook. Technische vakken, sociologie, natuurkunde, superboeiend. Na een college van een hoogleraar real estate ben ik er projectontwikkeling bij gaan doen. Die hoogleraar zei dat de rol van de architect veranderde omdat de opdrachtgever steeds vaker een commerciële partij was, niet meer de overheid. Ik dacht: die commerciële kant moet ik ook kennen.”

Werd je lid van het corps?

„Nee. Dat was niet vanzelfsprekend voor mij. Voor de meeste andere studenten wel, ja. Je werd lid van het Delftsch Studenten Corps of van Virgiel. Wat ik zag was uniformiteit, een keurslijf. Hetzelfde denken, hetzelfde doen, op een bijna militaristische manier. In een militaire context zou ik het begrijpen en ik zou het niet eens erg vinden om militaire dienst te doen. Maar in deze context vond ik het absurd. Zuipen tot je erbij neerviel, ik begreep niet wat daar de lol van was en hoe het mij beter zou maken in kameraadschap. Het was ook helemaal niet de bedoeling dat mensen met mijn achtergrond lid werden. Met een vriend die Indiaas was deed ik mee aan de kennismakingsweek en op de eerste dag werd ons gevraagd of we de schoonmakers waren.”

Of wij de schoonmakers waren, vroegen ze bij het corps

Zeiden jullie er wat van?

„Welnee. Je weet: deze mensen zijn straks mijn collega’s. Ik kan wel in de aanval gaan, maar wat heb ik daaraan?”

Is dat je grootvader de veehandelaar in je?

„Je bedoelt dat ik opportunistisch ben? Ik bedenk liever een ander woord. Je moet snappen hoe het werkt, de codes ontcijferen, je de taal van de ander eigen maken, zonder dat je identiteit verandert. En je identiteit is veel rekbaarder dan wat mensen op je plakken. Ik heb veel vrienden overgehouden aan mijn studie in Delft.”

Waren er meer mensen met een achtergrond zoals de jouwe?

„Niet veel en dat was één docent ook opgevallen, een docent bij projectontwikkeling. Hij zag een zaal vol studenten, jasje, dasje, en een groepje dat erbuiten viel. Er was een Turk bij, een Afghaan, een -Molukker, een Iraniër, een Chinese Indonesiër. Wij deden alle groepsopdrachten samen. Hij vroeg: waarom is dat, wat zit daarachter? Er zat niks achter, behalve dat de anderen elkaar kenden, van het corps of van school, en als er een groepsopdracht moest worden gedaan kozen ze elkaar. Wij bleven over.”

Maakte dat uit voor hoe jullie de opdrachten deden?

„Ik herinner me dat we een politiebureau moesten ontwerpen en ontwikkelaars gaan dan meteen bedenken hoe het zo goedkoop -mogelijk kan. Wij begonnen met de trias politica. Wat is justitie? Hoe werkt het justitieapparaat en waarom? Wat betekent een politie-bureau daarbinnen? Geen vragen die in de opdracht stonden.”

En nogal conceptueel.

„Ja, en omdat ik van architectuur kwam stelde ik de vraag of een politiebureau eigenlijk wel een gebouw moest zijn. Kon het ook mobiel?”

Dat werd serieus genomen?

„Op den duur werkten de andere studenten graag met ons samen.”

En je haalde weer goedjes?

Hij knikt. „Het was zo’n rijkdom om kennis te kunnen vergaren, er was zoveel tot mijn beschikking. Bibliotheken vol boeken, en een van die boeken was S,M,L,XL van OMA, met een overzicht van alles wat het bureau sinds de oprichting in 1975 gedaan had. Het was in 1997 verschenen en ik werd er ontzettend door aangetrokken. S,M,L,XL was hét boek in die tijd. Ik had inmiddels begrepen dat de naam van de -architect niet Remco Haas was, maar Rem Koolhaas.”

Koolhaas’ boek ‘Delirious New York’ was er toen al.

„Dat heb ik daarna gelezen. S,M,L,XL gooide alle regels voor hoe een boek eruit hoort te zien of wat een boek is overboord. Superdik, vol definities en beelden en grafieken en essays, zonder inleiding of hoofdstukindeling. Je kon het wel op vijf manieren lezen. Het ging nooit over de deur links of de deur rechts en of je symmetrie moest nastreven. Het ging over economie en politiek, en hoe die ons werk beïnvloeden. Ik dacht: ik wil bij OMA werken. Maar dat was niet erg realistisch.”

Winkel van Off-White in Parijs, ontwerp van Samir Bantal Foto Kris Tamburello / AMO

Want?

„Niemand kwam daar binnen. Sowieso had je er bijna geen Nederlanders. Er werd daar 24/7 gewerkt en Nederlanders willen meer balans met thuis. Dat OMA ook AMO creëerde vond ik heel interessant. Een klant kon naar je toe kon komen voor een politiebureau en jij kon dan -vragen: heb je wel een gebouw nodig?”

Rem Koolhaas begon in die tijd voor Prada te werken.

„Prada zocht een hoofdarchitect voor het design van hun winkels, die moesten er over de hele wereld hetzelfde uit gaan zien, en Rem riep de vraag op of die vergaande uniformiteit wel nodig was. Was het niet interessanter om het merk uniform te houden in plaats van de -fysieke omgeving. Ik vond dat zo logisch. Waarom meteen stenen? Waarom niet eerst nadenken over het concept winkel en het concept kopen?”

Wat heb je tegen uniformiteit?

Hij denkt even na en begint dan over het onderzoek dat hij deed voor Countryside, The Future, samen met studenten van Harvard en de universiteiten van Beijing, Wageningen en Nairobi. „In het plantenrijk”, zegt hij, „is uniformiteit het pad naar uitsterven. Wetenschappers zeggen: als alle omstandigheden perfect zijn, geen hitte, geen kou, geen wind, altijd genoeg licht, dan worden planten slapper. Heel interessant om dan de link te leggen met een wereld waarin we steeds meer uniformiteit nastreven, want gemakkelijker, efficiënter, goedkoper, meer omzet en meer winst. Het leidt tot roofbouw.”

Hoe kwam je bij OMA terecht?

„In 2001 liep ik stage bij Toyo Ito, een Japans architectenbureau dat op een tussenverdieping bij OMA zat. Toen Ito vertrok uit Nederland kreeg ik de kans om freelance projecten voor OMA te gaan doen. -Nederland zou in 2004 een halfjaar voorzitter worden van de Europese Unie en we hadden de opdracht om een tentoonstelling te maken. Wat is Europa? Wat is de Europese Unie? Toen heb ik Rem voor het eerst ontmoet. We raakten aan de praat en hij was enigszins verbaasd dat ik Nederlander was. Vrij snel daarna vroeg hij of ik bij OMA wilde komen werken. Ik moest nog afstuderen, dus ik zei nee. Ik werkte wel als freelancer mee aan de voorbereiding van de World Expo in Shanghai en ik maakte een voorstel waarin niet landen centraal stonden, maar collectieve waarden. Een Boulevard van Vrede, een Plein van Liefde, een Bos van Gezondheid. Ik had het voorstel uitgeprint, Rem kwam binnen, pakte het, vroeg ‘wat is dit?’ en nam het mee. Even later kwam hij terug en vroeg of ik het digitaal kon leveren. En hij vroeg weer of ik bij OMA wilde komen werken.”

En toen zei je ja?

„Uiteindelijk wel. Ik moest nog steeds afstuderen en mijn onderwerp werd AMO. Was het een vorm van diversificatie, zoals bij andere bureaus? Maar nee, bij AMO is het denken random, ad hoc, niet geformaliseerd. We initiëren zelf onderzoek, zoals voor Countryside, The Future, en we doen het ook zonder opdrachtgever. Het onderzoek is dan ons product.”

En wie betaalt ervoor?

„Voor een project als Countryside, The Future zoeken we donors. Research doen en geld voor research ophalen is sinds ik directeur van AMO ben mijn verantwoordelijkheid. Ik doe ook de acquisitie en creative direction voor commerciële projecten.”

Je begon in 2005 bij OMA, maar na twee jaar ging je weer weg.

Aarzelend: „Het liep uit de hand qua tijd. Het was niet gezond.”

Wel wat je verwacht had.

„Je moet er ook niet zielig over doen. Het werk was te mooi en te interessant om te zeggen: het is vijf uur, ik ga naar huis. Opeens zit je met Rem Koolhaas en Reinier de Graaf” – destijds de directeur van AMO – „in het vliegtuig naar Tokio, en de volgende dag naar Dubai, en je bent nog maar net afgestudeerd. Ik kreeg de opdracht om een nieuwe stad te ontwerpen, in de woestijn.”

Dat heb je gedaan?

„Ja, maar het plan is niet uitgevoerd. De opdrachtgever kwam in financiële problemen. Het was in de aanloop naar de crisis van 2008.”

En toen ben je weggegaan?

„Dat was niet de reden.” Hij is weer even stil. „Rem zei: neem zes maanden vakantie, ga naar Zanzibar, no worries, we betalen je gewoon door.”

Installatie van modeontwerper Virgil Abloh, in Figures of Speech in Museum of Contemporary Art Chicago (2019). De solo-expositie van Abloh werd vormgegeven door Bantal. Foto Kris Tamburello / AMO

Was je overspannen?

„De helft van mijn gezicht deed het niet meer. Mentaal kon ik alles aan, maar op een gegeven moment, ik zat achter mijn computer, kon ik niet meer met mijn rechteroog knipperen. Ik dacht: er is iets niet helemaal in orde. Ik belde mijn broer, die studeerde geneeskunde, en hij zei: ga naar huis en bel de dokter. Het was een zenuwontsteking. De dokter zei: George Clooney heeft het ook gehad, met een beetje geluk hou je geen restverschijnselen, neem rust. Ik ben bij OMA weggegaan omdat ik zeker wist dat ik anders na twee weken zou zeggen: het gaat wel weer.”

Hij werkte een paar jaar bij de projectontwikkelaar Blauwhoed en gaf als associate professor les aan de TU Delft. Hij begon zijn eigen bureau, Studio Oblique, en ontwierp onder andere een showroom voor het Koreaanse automerk Genesis, een wolkenkrabber in Casablanca, een villa in Sao Paulo.

In 2014 hoorde hij van de Indiase vriend met wie hij gestudeerd had dat Rem Koolhaas naar hem gevraagd had. Of hij zin had om een kop koffie met hem te drinken. „Rem being Rem zei al snel: heb je overwogen om terug te komen?” Na ruim een jaar werd hij directeur van AMO.

Weet je waarom hij je wilde hebben?

„Heb ik hem nooit gevraagd. Niet relevant. Het is ook niet zo dat ik hem nodig had om te worden wie ik ben.”

Een van Bantals belangrijkste opdrachtgevers werd de Afro-Amerikaan Virgil Abloh, architect en designer, bedenker van het modemerk Off-White, vriend van mensen als Kanye West en Kim Kardashian. Van 2018 tot zijn dood in december 2021, op zijn 41ste, was Virgil Abloh artistiek directeur mannenmode bij Louis Vuitton. Samir Bantal gaf onder andere vorm aan de winkels van Off-White.

Hoe had je hem leren kennen?

„In New York, bij een klant, en we hadden meteen een klik. Alleen al onze manier van groeten, de kleren die we droegen, de muziek waar we van hielden – we herkenden alles. Hij was gevraagd voor een -tentoonstelling van zijn werk in het MCA” – Museum of Contemporary Art – „in Chicago en hij wilde dat ik die voor hem zou ontwerpen en organiseren. Daar hoefde ik niet over na te denken.”

Een kantoorgebouw of een winkel, een telefoon of een tentoonstelling, voor jou is er geen principieel verschil?

„Nee. Je beheerst een universele taal en de regel is dat er geen regels zijn. Mijn denken is niet beter dan jouw denken.”

En mijn kleur is niet beter dan jouw kleur.

„Daar hebben Virgil en ik het vaak over gehad tijdens het maken van de show in Chicago. Ik zei: je bent het kind van immigranten, je ouders zijn Ghanees, je etniciteit móét een thema zijn. In Amerika ligt dat heel gevoelig, maar in Europese context doet dat ertoe. -Vuitton, een bedrijf in het hart van de modewereld, had hem niet voor niets aangesteld. Ik zei: in Parijs woont een grote gemeenschap van mensen uit de voormalige koloniën. Zij kunnen zich met jou identificeren.”

En het werd een thema?

„Ja, natuurlijk. Eén kamer in het MCA hebben we zwart geschilderd en daar toonden we werk dat de wereld waar hij uit kwam verbeeldde. Een ladder van schuim die niet te betreden is. De gele nummertjes die na een schietincident op straat worden gelegd. Het was nog voor de Black Lives Matter Movement.”

Nieuwe stemmen klinken duidelijker dan voorheen

Je wist dat hij ziek was?

„En ook dat het fataal was. Hij leed aan een zeer zeldzame vorm van angiosarcoma, in zijn hart. Mijn broer die geneeskunde heeft gestudeerd, hij is nu psychiater, gaf hem drie maanden. Het heeft uiteindelijk nog bijna drie jaar geduurd. We zouden de opening van zijn winkel in Miami gaan doen. Het weekend ervoor is hij overleden.”

Was je bij zijn begrafenis?

„Ja.”

Daar stond je dus tussen de niet-Westerse en niet-witte elite van de Kim Kardashians, de Kanye Wests, de Drakes en de Rihanna’s.

„Alsof je daaraan denkt als een vriend van je overleden is.”

Maar zegt het iets over deze tijd?

„Dat nieuwe stemmen duidelijker klinken dan voorheen.”

En wat betekent dat voor je werk?

Hij denkt even na en vertelt dan over het nieuwe Museum of Contemporary Art dat OMA voor de Amsterdamse Zuidas ontwerpt. „Het artistieke fundament, de programmering, het publiek – het moet het verlengstuk zijn van wat zich afspeelt in de stad. Zo deden we het in Chicago ook. De tentoonstelling van Virgil was voor de mode-purist, maar ook voor de veertienjarige die met zijn of haar ouders meekomt en wil zien wie die sneakers van Off-White ontworpen heeft.”

Lees verder…….