Voetbal houdt ons een spiegel van de stammenstrijd voor

Voetbal Met het afbrokkelen van gemeenschappen verdwijnt ook ons vermogen tot relativeren, schrijft . Het internationaal voetbal houdt ons een spiegel van de stammenstrijd voor.

De nieuwe Europese voetbalkampioen wordt bejubeld in Rome, daags nadat Engeland verslagen is, in juli 2021. Italië slaagde er overigens niet in zich te plaatsen voor het WK in Qatar.
De nieuwe Europese voetbalkampioen wordt bejubeld in Rome, daags nadat Engeland verslagen is, in juli 2021. Italië slaagde er overigens niet in zich te plaatsen voor het WK in Qatar.

Foto Angelo Carconi/EPA

DE EERSTE HELFT van de EK-finale in 2021, tussen Italië en Engeland, in Londen, bekeek ik op de Campo Santa Margherita in Venetië. Ik was er met mijn zoon, die net groep 8 had afgerond en een extra week vakantie had. Het was zo’n dalletje tussen twee coronagolven in – reizen kon nét, met de nodige restricties – en op dit plein, het hart van de universiteitsbuurt, dromden vooral Italianen samen rond de barretjes waarvan de tv-toestellen naar buiten waren getild.

Het was voor het eerst in zestien maanden dat ik me weer in een mensenmenigte begaf. De sfeer was grandioos. Studenten, gezinnen, stellen op weekendtrip. Allemaal met glazen Aperol Spritz en dozen van de Pizza al Volo op de hoek.

De wedstrijd was allerminst de hoofdreden van onze reis. Lang heb ik de genuanceerde visie van essayist Rudy Kousbroek aangehangen: ‘sport is voor imbecielen’ (Anathema’s 3). Maar als je ouder wordt verwateren zulke principes. We volgden het toernooi, en na de uitschakeling van Oranje hoopten we, met het oog op ons reisje dat gli Azzurri de finale haalden.

We ‘waren’ dus ‘voor’ Italië, om het met de nodige aanhalingstekentjes te zeggen die het relatieve van onze positie markeren. Alhoewel, mijn elfjarige juichte zo geestdriftig mee dat ik niet goed meer kon bepalen hoeveel authentieke opwinding erin zat en hoeveel imitatie van deze uitzinnige pleinsupporters, die deden alsof hun levens afhingen van het al dan niet in een netje schoppen van een bal, ergens buiten Londen.

Allemaal dankzij ons prehistorische brein, als je de Britse zoöloog Desmond Morris mag geloven. In zijn populair-wetenschappelijke boek The Soccer Tribe (1981) voerde hij alles in en rond het voetbalspel terug op de prehistorische jacht.

Toen we uit de bomen klommen en rechtop gingen staan, schrijft hij, moesten we vooral leren sprinten, mikken en strategisch samenwerken. Precies wat een stervoetballer moet kunnen. En zo hebben alle facetten van het voetbal wortels in die prehistorische jachtriten. De euforie onder alle stamleden als de jagers een beest te pakken hebben, de beschilderde gezichten, de feestelijke huldiging van de jagers die terugkeren met de buit, enzovoorts.

Een miljoen jaar hebben we ons daar lichamelijk en geestelijk naar gevormd. En toen, nog maar tienduizend jaar geleden, was daar de agrarische revolutie, en waren die verworvenheden ineens nutteloze relicten. Geen kwestie meer van leven of dood, maar nog wel onze diepe, instinctieve aard, en daarom zijn we ze gaan uitleven in spelvorm. „Het tijdperk van de jachtsport was aangebroken”, schrijft Morris. Van de stieren- en gladiatorengevechten via de middeleeuwse balspelen tot de moderne volkssport nummer één: het is allemaal ‘pseudo-jacht’.

Zijn perspectief heeft anno 2022 alleen maar aan belang gewonnen, met het WK in het omstreden Qatar in het vooruitzicht, in een tijd dat de stammenstrijd ook buiten het voetbal onstuitbaar opspeelt, met wappies en wokes, boeren en boomers, klimaatactivisten en complotdenkers.

IN DE RUST liepen we terug naar het hotel. Italië stond met 1-0 achter, maar was uiterst strijdbaar. Wijzelf waren vooral moe van dagenlang door Venetië lopen. We gingen de ontknoping kijken in bed. Maar vanaf het bruggetje bij het hotel zag ik het al. De receptie was aardedonker. De glazen deur bleek op slot. Ik doorzocht mijn broekzakken. Ineens herinnerde ik me een aparte ‘nachtsleutel’ te hebben gekregen, maar omdat ik niet van plan was me met mijn elfjarige in het nachtleven te storten had ik die niet met gepaste nauwlettendheid bewaakt.

We gingen zitten, op dat bruggetje in de wijk Dorsoduro naar een steeg die doodliep. De rust was voorbij, de stilte keerde terug. Ook de voetstappen om ons heen verdwenen. Uit de verte zwol soms een gejuich aan, dat omsloeg in een dalend glissando: gemiste kans. „Even goed nadenken”, zei ik tegen mijn zoon. Hij begon al te vrezen dat we de hele nacht buiten moesten doorbrengen.

Ik was even oud als hij toen Nederland de EK-finale won in 1988. Ik herinner me er weinig van, behalve dat Michael, een buurjongen, twee keer uitzinnig naar buiten kwam gestormd, om op het verder uitgestorven speelpleintje oorverdovend op zijn vingers te fluiten. Kennelijk was er gescoord.

Uit de verte zwol soms een gejuich aan, dat omsloeg in een dalend glissando

Michaels kamer was een Feyenoord-tempel. Rood-wit behang tjokvol teamfoto’s, vaantjes, petjes, sjaaltjes en shirts met handtekeningen. Nu was hij uitzinnig na een doelpunt van Marco van Basten, die toch z’n halve leven voor aartsvijand Ajax had gevochten.

Hoezeer ik ook beargumenteerde hoe onlogisch dit was, Michael was niet voor rede vatbaar. Als we bij het oorlogje spelen in de polder op vijanden stuitten uit andere buurten, dan spaarde hij die als ze een Feyenoordshirt droegen. Dan begon hij zelfs het ‘hand in hand kameraden’ met ze te zingen.

Tribaal denken is irrationeel, immuun voor objectieve feiten. Daarom is het ook zo zinloos om steeds maar met grafieken, cijfers en andere rationele munitie op complotdenkers en boze boeren te schieten. We zijn sociale dieren, en snakken ernaar ergens bij te horen, zoals we snakken naar een dak boven ons hoofd en een bed om in te slapen.

Na een rondje langs omliggende hotels en bars waar de eigenaren, die zich geërgerd losrukten van hun tv-schermen, ons niet konden helpen, keerden we terug. Er liep net een echtpaar ons hotel in, via die nachtdeur. Wij erheen rennen. De deur viel terug in het slot. We begonnen te bonken. Halverwege de trap draaiden ze zich om. Het waren Britten, die niet van voetbal hielden. Ze lieten ons binnen, en even leek het alsof het gejuich dat nu plotseling door de galmgaten van stegen en kades echode alleen voor ons was.

DE TWEEDE HELFT was nog bezig toen we op bed neerploften en de tv aanzetten die de Italiaanse gelijkmaker herhaalde in slow motion. Ineens een rare gedachte: wat als we eruit hadden gezien als de straatverkopers van prullaria of Oost-Europese muzikanten? Hadden ze die nachtdeur dan dichtgehouden?

In de aanloop naar het WK in Qatar las ik Infocratie, de zojuist verschenen Nederlandse vertaling van het nieuwe boek van de Koreaans-Duitse denker Byung-Chul Han. Ook hij gaat in op het tribale denken, maar dan dat op internet. Han stelt dat nu wij, eenentwintigste-eeuwers, niet meer in een vanzelfsprekende gemeenschappelijke leefwereld zijn geworpen, die leefwereld een kwestie is geworden van „ontwerp”. Op internet richten we daarom ruimtes in waarin die „identiteits- en gemeenschapservaringen mogelijk zijn”: „Het internet wordt dus getribaliseerd.”

Vooral op de „rechterflank”, stelt Han. „Het liberale kamp van de kosmopolitische elite kan het kennelijk zonder tribalisering van de leefwereld stellen.”

Dat betwijfel ik. Zeker in Venetië merk je het. Deze sprookjesstad is in zekere zin de hoofdstad van die liberale, kosmopolitische elite: bezoekers van kunstbiënnales, begaan met het klimaat, consumenten van verrassingsmenu’s met wijnarrangementen. Ze hebben geen eigen vlag of strijdlied, maar leven wel degelijk in een door omgangsvormen en rituele concert- en museabezoekjes gecodeerde ruimte. Ongetwijfeld gaf ik bij die Britten de juiste signalen af. Ze identificeerden me als lid van diezelfde stam.

Net als de internetstammen manifesteren deze kosmopolitische clanleden zich niet langer lokaal maar globaal. In die zin hebben ze een grote overeenkomst met de voetballers, de godenzonen, de surrogaatjagers. Die presenteren zich tijdens zo’n toernooi weliswaar als afgevaardigden van lokale, nationale stammen, maar in werkelijkheid zijn het mondiale spelers, over de wereld verspreid volgens de logica van de liberale markt. Buiten de nationale toernooien om bestáát er helemaal geen Nederlands elftal. Er zijn geen Rode Duivels, geen Bleus, geen Azzurri. Er zijn alleen gelegenheidsformaties van een geglobaliseerde miljonairselite.

De speler die veel scoort zal zijn mondiale marktwaarde zien stijgen, en kan zichzelf voor nog meer miljoenen verkopen aan de club die genoeg kapitaal heeft voor zo’n transfer. Winnen impliceert allang niet meer dat je een grote buit terugbrengt naar het vaderland. Een nationaal elftal is een tijdelijke constructie die het concept van een nationale eenheid imiteert. We ‘waren’ dus ‘voor’ ‘Italië’ – want ook die nationale eenheid is een gelegenheidsconstructie.

Zoals de jacht een pseudojacht werd, wordt ook nationalisme een pseudonationalisme. Dat is prima, zolang de toeschouwers maar doorhebben dat het een spelletje is. Na het eindsignaal is er geen stammenstrijd meer.

Maar nu werkelijke gemeenschappen en sociale cohesie afbrokkelen, vermindert ook het vermogen om dit als spel te zien. De behoefte aan een symbolische identificatie is sterker, en dieper geworteld dan het redelijke verstand. Dit zijn dezelfde Italianen die een jaar later Giorgia Meloni als premier zullen kiezen, met de strijdkreet ‘God, vaderland, familie’.

IN DE VERLENGING vielen we in slaap. In een Paolo Sorrentino-achtige droom zag ik het nachtelijke San Marcoplein overstromen, zoals in zijn film Youth. Twee maanden later zou hier in Venetië zijn nieuwste film in première gaan: È stata la mano di Dio (‘Het was de hand van God’). De titel verwijst naar de befaamde hand-goal van Diego Maradona, die in deze autobiografische film een extra lading krijgt. Het draait om de noodlottige dood van de ouders van de regisseur, koolmonoxidevergiftiging in een vakantiehuis. De tienerzoon was niet mee: hij wilde de wedstrijd met Maradona zien, die net voor Napels was komen spelen en als een heilige werd onthaald.

Bij de begrafenis vertelt hij dit aan een oom, die prevelt: „Híj was het. Híj heeft je gered. Het was de hand van God.” Hij kust de jongen op het voorhoofd en maakt aanstalten tot een zegenend gebaar. Diezelfde oom had vlak na het doelpunt al gejubeld dat Maradona’s handgoal „een politieke daad” was. Boodschap: deze man spoort niet helemaal. Hij vertolkt onze neiging om verklaringen te willen vinden voor het betekenisloze.

Zoals we qua identiteit niet dakloos kunnen zijn, kunnen we ook niet zonder verklarend verhaal voor het onverklaarbare. In beide gevallen is de oorzaak ons prehistorische brein, waarin het symbolische denken veel krachtiger is dan het logische. Sorrentino gelooft in de Heilige Maradona, maar het is geloof met een knipoog. Het is geloven terwijl je het mechaniek erachter doorgrondt. Geloven bij gebrek aan beter.

Desmond Morris besteedt in The Soccer Tribe een hoofdstuk aan al het bijgeloof van profvoetballers. Spelersbussen waar ze altijd in de juiste volgorde in moeten, routes die altijd hetzelfde moeten zijn, talismannen, niet of juist wel scheren, enzovoorts. Ook allemaal geschenken van het primitieve brein, maar, zegt Morris, ze werken wel. Immers: „Als ze zelf ervan overtuigd raken dat ze door al die vreemde dingen beter zullen spelen, dan zal dat ook gebeuren, eenvoudigweg omdat de rituelen hun angst zullen helpen verminderen en hun extra zelfvertrouwen zullen geven.”

Sorrentino gelooft in de Heilige Maradona, maar het is geloof met een knipoog. Het is geloven terwijl je het mechaniek erachter doorgrondt

Onze tribale breinen brengen ons pas in de problemen als de relativering wegvalt, als ze de niet-rationele, symbolische ordes verwarren met de waarheid, en doorgaans de enig juiste waarheid. Maar geen enkele identificatie geschikt is voor permanente bewoning. Je logeert er als in een hotelkamer, iets wat je gedurende je verblijf met ‘thuis’ aanduidt.

Beschaving is niet het afzweren van het irrationele, maar het tussen aanhalingstekens leren plaatsen ervan. De sprong kunnen maken van letterlijk naar figuurlijk, van jacht naar ‘jacht’, en van geloof naar ‘geloof’. Van vaderland naar ‘vaderland’.

Als de nutteloos geworden oerdriften uitgeleefd kunnen worden in alsof-werelden, verheldert dat ook het zicht op alles wat wel degelijk echt is en van belang. Helaas doen de nieuwe getribaliseerde gemeenschappen het omgekeerde. Ze gebruiken geen aanhalingstekens maar caps-lock.

In deze tijd waarin zo ongeveer alles inzet lijkt van een stammen- en cultuurstrijd, heb ik weleens heimwee naar de wildgroei aan subculturen, die een hoogtepunt hadden in de jaren tachtig, negentig van de vorige eeuw. Gabbers, skaters, punkers, alto’s, gothics: dat waren stammen met een knipoog, ‘clans’ tussen aanhalingstekens. Omdat ze geen alleenrecht claimden op de waarheid, hoefden ze elkaar niet onophoudelijk te bestrijden, maar konden ze onderdeel zijn van dezelfde leefgemeenschap, en toch de prehistorische, irrationele hang om te horen bij een ‘stam’ bevredigen.

BIJ DE STRAFSCHOPPEN schrok ik wakker en maakte ik toch mijn zoon maar wakker. Net op tijd voor de laatste penalty. Net op tijd om het uitzinnige, zinloze juichen te horen dat opnieuw losbarstte in de Venetiaanse klankkast, voordat hij weer in slaap viel. ‘We’ hadden ‘gewonnen’.

Lees verder…….