Picasso schilderde 181 zelfportretten, maar op elk schilderij beeldde hij zichzelf af

Picasso in 1957 in zijn villa in Cannes

Foto Franz Hubmann/ Getty Images

Picasso 50 jaar dood Vijftig jaar na zijn dood wordt het werk van Picasso gevierd met vele tentoonstellingen en publicaties. Wat zeggen zijn zelfportretten over hem?

Picasso is geen schilder die bekend staat om zijn zelfportretten, zoals Rembrandt, Van Gogh, Frida Kahlo en Philip Akkerman, die al decennia alleen maar zelfportretten maakt. Toch is er nu – we zouden ook kunnen zeggen: daarom is er nu pas – een boek dat de zelfportretten van Picasso bundelt. Er staan er 169 in Picasso: The Self-Portraits van de Franse kunsthistoricus Pascal Bonafoux, die in 1985, lang voor selfies bestonden en ook andere zelfportretten in de mode raakten, al een monografie schreef over het genre. Eigenlijk hadden het 181 zelfportretten moeten zijn in zijn monografie, maar niet alle bezitters, meestal particuliere verzamelaars, gaven toestemming tot reproductie.

181. En dat terwijl volgens de Franse fotograaf Brassaï Pablo Picasso in 1918 al met zelfportretten maken was gestopt. Picasso hoorde dat zijn vriend de dichter Guillaume Apollinaire overleden was terwijl hij zich aan het scheren was voor een spiegel. Sindsdien zou Picasso niet meer in spiegels hebben willen kijken en gestopt zijn met zichzelf tekenen en schilderen. Hij ging wel door met scheren, merkt Bonafoux droogjes op in zijn lange schouderophalende inleiding. En ook met het stoppen met zelfportretten viel het wel mee. Na 1918 maakte Picasso er nog 32 (van de 169 in het boek), de laatste in 1972, een jaar voor zijn dood. Het is een tekening, uitgebeend, als het een landschap was eerder de Grand Canyon dan de Rivièra. Zijn hoofd lijkt al een schedel. Zijn ogen lijken alles gezien te hebben en niets te zien. Ja, het contrast is groot met het allereerste zelfportret, getekend in 1895, toen hij dertien of veertien was, een rond, zacht, vlezig, fluwelen kinderkopje. Appel in 1895, klokhuis in 1972.

Lees ook: Picasso, een Spaanse grootheid met een donker randje

Spiegel

169/181 zelfportretten is niet niets, ook niet als je het vergelijkt met Rembrandt (50 geschilderde en 30 getekende) of Van Gogh (ongeveer 35 schilderijen), maar het is minder als je het afzet tegen de totale productie van de schilders: Rembrandt 300 schilderijen, Van Gogh 900, Picasso 13.500 schilderijen. 13.500!

Bij Rembrandt gaat het dus om zo’n 17 procent, bij Van Gogh om 4 procent, bij Picasso om 1,3 procent van zijn geschilderde oeuvre, al wordt het bij deze kunstenaar moeilijk het precies te berekenen, want procent van wat? In de catalogue raisonné van Christian Zervos staan 16.000 schilderijen en tekeningen. Dan is het nog iets minder. En inclusief, tekeningen, sculpturen, prenten en keramiek komt volgens schattingen Picasso’s totale productie op 150.000 kunstwerken. Helemaal kloppend krijgen we het nooit, want Bonafoux nam in zijn boek niet alleen schilderijen en tekeningen op, maar ook krabbels en schetsjes en foto’s, zelfs foto’s die niet door Picasso gemaakt zijn maar hier toch als zelfportretten van de kunstenaar kunnen gelden omdat ze door hem geënsceneerd zijn of lijken. Een van die foto’s, uit 1940, is een geweldig kunstenaarsportret. Het toont de drie dingen die meestal wel aan een wand hangen, in bijna elk huis: een klok, een schilderij en een spiegel. Het muur minimum; het AGV’tje van de wand. De tijd, de kunst en het ik. In de spiegel is een deel van Picasso te zien, het deel dat het vaakst wordt afgebeeld en het vaakst in de spiegel wordt gezien: het gezicht, hier inclusief wangplooi en zonder mond en kin. Picasso was klein of de spiegel in zijn studio in Royan hing niet op ooghoogte. Wie bepaalt eigenlijk in huis hoe hoog een spiegel hangt?

Picasso, Zelfportret (1901) Foto ANP/ AKG

Picasso, Zelfportret met palet (1906) Imageselect/ Succession Picasso

Aan weerskanten van de spiegel hangen schetsen voor schilderijen waar kunstenaar Dora Maar model voor stond. Zou zij ook in de studio aanwezig zijn geweest toen hij deze foto maakte? Dat moet haast wel, want volgens de biografie die John Richardson over Picasso schreef was het Maar die de foto maakte, in 1940. Op de klok is het twaalf uur.

Bonafoux rekt de notie van een zelfportret nog meer op dan met foto’s. Op twee schilderijen uit 1953 legde Picasso zijn eigen schaduw vast. En Bonafoux toont nog een andere vorm van zelfportret: in 1942 liet Picasso een afgietsel van zijn hand maken, dat later in brons werd gegoten. Bonafoux had zijn collectie ook nog kunnen uitbreiden door schilderspaletten op te nemen. Ook dat zou je zelfportretten kunnen noemen. Er werden er twee jaar geleden drie van Picasso uit de jaren zestig en zeventig geveild. Ontbreken blijft de machine waar Picasso ooit om vroeg: een machine die alles zou kunnen vastleggen wat hij dacht terwijl hij schilderde. Zo’n machine bestaat niet.

Jubileum-exposities

181 zelfportretten, het is zeker genoeg voor een boek. Er zijn al boeken over de modellen van Picasso, de vrouwen van Picasso, de muzen van Picasso, de portretten van Picasso, het Parijs van Picasso, de vakanties van Picasso, Picasso in Holland, Picasso aan zee, Picasso in de keuken, de gedichten van Picasso, de dieren van Picasso, de gitaren van Picasso, Picasso als vader, Picasso als grootvader, Picasso en de Tweede Wereldoorlog, Picasso en abstractie, Picasso en Jacqueline, Picasso en de huilende vrouwen, Picasso en de geheimen van het leven, de hond die een Picasso verslond, Picasso de vreemdeling (nieuw boek van Annie Cohen-Solal!). Groot oeuvre, veel literatuur, je zou er een boekhandel mee kunnen vullen (heel Athenaeum). Picasso wordt dan ook vaak de grootste kunstenaar van de twintigste eeuw genoemd. Een genie. Het genie. Hij is dit jaar vijftig jaar dood; hij stierf op 8 april 1973 in Mougins, aan de Franse zuidkust. Het jubileum wordt aangegrepen voor meer dan vijftig tentoonstellingen in Europa en de Verenigde Staten, in musea in Bazel, Brussel, Barcelona, Bilbao, en dat zijn dan nog alleen de steden met een B. Het Musée Picasso in Parijs laat de collectie aankleden door de Britse modeontwerper Paul Smith. De Australische komiek Hannah Gadsby, die de schilder al noemde in haar show Nanette, cureert deze zomer een show in het Brooklyn Museum in New York.

Op twee schilderijen uit 1953 legde Picasso zijn eigen schaduw vast

181 zelfportretten telde Bonafoux, die al veertig jaar geleden aan dit project begon. 13.500 geschilderde zelfportretten, zou je ook kunnen beweren. Bonafoux vraagt zich in het boek af: „Zou je deze serie schilderijen kunnen zien als een autobiografie? Over die vraag is eindeloos gediscussieerd. Maar het antwoord is nee.” Je kunt er feiten en anekdotes omheen vertellen, dat is volgens deze kunsthistoricus het enige wat je kunt doen, en dat doet hij op een geserreerde, wat ouderwetse manier. Het had ook in 1990 geschreven kunnen zijn. Meer zit er niet in, volgens Bonafoux, echt niet, maar in het geval van Picasso is dat misschien meer dan genoeg. Het is aan de lezer te bepalen hoe veelzeggend de feiten en anekdotes zijn.

Picasso, Zelfportret (1907) Imageselect/ Succession Picasso

Picasso, Zelfportret (1972) Imageselect/ Succession Picasso

Bonafoux vertelt bijvoorbeeld dat Picasso zichzelf in 1903 afbeeldde terwijl een vrouw hem oraal bevredigt. Dat zie je niet vaak, een portret van een kunstenaar die gepijpt wordt. Picasso heeft het schilderij altijd verborgen willen houden, het werd pas in 1998 voor het eerst tentoongesteld. Volgens de kunstenaar was het een grapje. Zijn gezicht op het schilderij lijkt dat van een kind. Haar lange haar ontneemt het zicht op de handeling.

Of dat Picasso lang als personage aanwezig was op het doek dat uiteindelijk Les demoiselles d’Avignon zou worden; pas op het allerlaatst heeft hij zichzelf weggeschilderd. Of dat de vrouwen die op zijn zelfportretten staan het vaakst sekswerkers zijn.

Aanwezig

181 of 13.500 zelfportretten. Picasso zei zelf ooit volgens Bonafoux: „Wat ik ook maak, ik ben erin aanwezig.” Zijn gelijkenis was daar niet voor nodig, hij zat ook in een stilleven, een landschap, een interieur, een portret van een vrouw. Niemand deed het zoals hij. „Madame Bovary, c’est moi”, zei de Franse schrijver Flaubert. „Al Picasso’s portretten van mij zijn leugens. Het zijn Picasso’s. Er is er geen een Dora Maar”, zei Dora Maar. Als die uitspraken kloppen, geven ze iets aan van de fascinatie voor het zelfportret. Picasso op een Picasso. Je ziet hem dubbel.

Lees verder…….