Overheidssteun voor de industrie? Energieslurpers hoeven er niet op te rekenen

Energiecrisis Anders dan in sommige andere EU-lidstaten krijgen grootverbruikers van energie in Nederland voorlopig geen compensatie voor de hogere prijzen. Waarom is dat?

Aluminiumfabriek Aldel in Groningen ligt vanwege de energiecrisis stil.
Aluminiumfabriek Aldel in Groningen ligt vanwege de energiecrisis stil.

Foto Kees van de Veen

Het was misschien wel de grootste misser tot nu toe van de Duitse minister van Economische Zaken Robert Habeck. Of was het eigenlijk helemaal geen misser?

Begin september was hij te gast in een tv-programma over de vraag: verdienen bedrijven financiële steun vanwege de energiecrisis? Habeck zei dat bedrijven die moeite hadden met het betalen van een hogere energierekening, niet per se meteen failliet zouden moeten gaan. Je kunt als bedrijf ook even dichtgaan, bijvoorbeeld als je een bakkerij hebt, zei hij. Als het even niet meer rendeert om te opereren, is dat niet per se direct het einde van je bedrijf.

De uitspraken van Habeck kwamen hem op veel kritiek te staan. Duitse media spraken unaniem van ein Shitstorm en lieten boze bakkers aan het woord die stelden dat Habeck niets van bedrijfsvoering begreep en dat snel steun nodig was. Maar zat Habeck ernaast? Helemaal niet, zei de prominente Duitse econoom Marcel Fratzscher, hoofd van het invloedrijke Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung. Wat Habeck had gezegd, klopte volgens hem gewoon. Tijdelijk niks verkopen maakt je nog niet meteen failliet.

De volgende vraag is dan: moeten bedrijven die kampen met hoge energieprijzen steun krijgen? Terwijl Europese overheden en de Europese Commissie zich opmaken voor verregaande steun aan consumenten en huishoudens, komt er ook een discussie op gang over steun aan het bedrijfsleven. Een discussie waarin de Nederlandse regering zich voorlopig terughoudend opstelt, in tegenstelling tot andere landen.

Ondertussen zijn de gevolgen van de energiecrisis in de Nederlandse industrie groot. Kunstmestfabriek Yara in Zeeland ligt voor een groot deel stil. Zinkfabriek Nyrstar in Noord-Brabant en aluminiumfabriek Aldel in Groningen zelfs helemaal. Brancheorganisaties als VNCI, voor de chemische industrie, en Metaal Nederland, roepen om steun vanuit de overheid.

Inmiddels hebben onder andere Italië, Hongarije, Frankrijk en Duitsland besloten ondernemingen financieel te steunen. Ofschoon Habeck zich kritisch uitliet over dreigende faillissementen, keurde hij wel degelijk een miljardensteunpakket goed. In Duitsland, waar de Mittelstand en de industrie gezien worden als drijvende kracht van de economie, kon de regering daar niet omheen.


Lees ook dit dubbelinterview met Rob Jetten en de directeur van het Internationaal Energie Agentschap over de energiecrisis: ‘De grootste vrees is dat het bij een koude winter ieder voor zich wordt’

In Nederland lijkt het erop dat bedrijven hoogstens aanspraak kunnen gaan maken op compensatie wanneer ze het energieverbruik terugdringen, of dat ze steun gaan krijgen bij verduurzaming. Op deze twee opties hintte minister Rob Jetten (D66, Klimaat en Energie) al eerder – details volgen rond Prinsjesdag.

Meer lijkt er voorlopig niet in te zitten. De Nederlandse regering volgt tot dusver de lijn die al in juli werd uitgezet door De Nederlandsche Bank (DNB): nee, geen steun geven – niet ongericht, zoals ten tijde van corona, en óók niet gericht op specifieke sectoren.

De economen van DNB kwamen twee maanden geleden met een analyse van de impact van de hoge energieprijzen op het Nederlandse bedrijfsleven. Tot op heden is het de meest gedetailleerde poging in kaart te brengen welke effecten de huidige energiecrisis op verschillende sectoren heeft.

De conclusie van DNB: zelfs in dramatische scenario’s valt het mee met het aantal bedrijven in Nederland dat verlieslatend wordt. De economen rekenden met het uitgangspunt dat de hoge energiekosten op geen enkele wijze worden doorberekend in verkoopprijzen (iets wat in feite nauwelijks voorkomt). In dat geval stijgt in het allerergste scenario het aantal verlieslatende ondernemingen in Nederland van 22,3 procent in 2020 naar 27,9 procent. Tijdens de financiële crisis van 2008 was dat 34 procent, noteert DNB fijntjes. En dan laat de centrale bank ook nog buiten beschouwing dat sommige bedrijven zich hebben ingedekt tegen prijsstijgingen, bijvoorbeeld door een mix van korte- en langetermijncontracten.

Wat DNB bedoelt, is bijvoorbeeld terug te zien in de jaarcijfers van een industrieconcern als VDL. Dat familieconcern, dat onder meer auto’s maakt en onderdelen levert aan ASML, noteerde in het eerste half jaar van 2022 een vergelijkbare omzet als een jaar eerder. Maar de winst daalde met 22 procent, van 69 miljoen naar 54 miljoen, onder meer door de gestegen energieprijzen. Maar verlieslatend? Dat was VDL bij lange na niet.

Dit is de basis van het argument van DNB. Maar wanneer je verder inzoomt op specifieke sectoren, wordt de discussie interessanter.

Sectoren met hogere verliezen

DNB merkt namelijk óók op dat sommige sectoren wel degelijk bovengemiddeld hard geraakt worden door de energieprijsstijging. VDL gebruikt niet bijzonder veel energie, in andere industrieën doen ze dat wel. In sectoren als de metaalindustrie, de chemische industrie, de glas-, baksteen-, papier- en voedingsindustrie (waaronder bakkerijen) kan het aantal verlieslijdende bedrijven in het ergste scenario oplopen tot rond de 50 à 60 procent.

Hoe kan je daar het beste mee omgaan? Wat DNB betreft is steun zelfs in deze gevallen niet nodig. In de vijf zwaarst getroffen industrieën is 3,3 procent van het totaal aantal werknemers werkzaam. Ook passen volgens DNB hogere overheidsuitgaven en -steun niet bij een tijd van inflatie en arbeidsmarktkrapte: dit zou deze problemen alleen maar kunnen versterken. Bovendien hebben bedrijven de afgelopen tijd juist hoge winsten behaald.

En in feite het belangrijkste punt: de energieprijzen blijven vermoedelijk nog lange tijd erg hoog. De huidige situatie is anders dan de steun in coronatijd, die gebaseerd was op het idee dat de situatie snel zou normaliseren. Als dat niet gebeurt, is het een kwestie van accepteren dat sommige bedrijven in Nederland niet meer levensvatbaar zijn – je kunt niet eeuwig steun blijven geven. Veel industrie kwam ooit juist naar Nederland vanwege het goedkope Groningse gas, dat veel voordeliger was dan bijvoorbeeld Franse kernenergie – maar nu is productie op andere plekken misschien aantrekkelijker.

In feite is deze ontwikkeling op kleine schaal al zichtbaar. Kunstmestfabriek Yara produceert nu al meer in Frankrijk dan in Nederland, omdat de prijzen daar iets lager liggen. Nyrstar heeft fabrieken in België en Frankrijk die nog wél doordraaien. DSM hintte er snel na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne al op dat het theoretisch gezien bij blijvend hogere gasprijzen meer kan produceren op andere continenten dan Europa, vanwege het wereldwijde fabrieksnetwerk van het concern.

Vermoedelijk zouden blijvende hoge energieprijzen het snel onmogelijk maken voor industrieën die het in Nederland al langer maar nét rooien. Zo kent aluminiumfabriek Aldel in Delfzijl een historie van faillissementen en doorstarten, net als de paar overgebleven ijzergieterijen van Nederland.

Deze motivatie van DNB om de industrie niet te steunen, ligt gevoelig. De sectoren waar dit over gaat zijn hier – wellicht niet verrassend – totaal niet over te spreken. Paul de Krom, directeur van de brancheorganisatie voor de chemische industrie VNCI, zei afgelopen week tegen Het Financieele Dagblad dat de leveringszekerheid van basisproducten op het spel staat: denk aan rubber, zink en bakstenen.

„Brussel heeft gezegd: wij willen strategisch autonoom worden”, zegt Sekhar Lahiri, directeur van Metaal Nederland. „Dan moet je niet importafhankelijker worden.” Bovendien wordt in dat geval bijvoorbeeld schroot geëxporteerd naar landen waar het veelal op minder schone wijze verwerkt wordt.

Maar de productie gaat toch niet per se naar landen buiten Europa? Ook in verplaatsingen binnen Europa ziet Lahiri niks. „80 procent van de Nederlandse bedrijven in de metaalindustrie heeft een buitenlandse eigenaar. Het zou mij heel wat waard zijn als de metaalindustrie hier kan blijven, en als ze nieuwe investeringen kan aantrekken van de moederbedrijven.” Dat wordt volgens hem op dit moment snel lastig door de hoge energieprijzen, maar Nederland heeft er volgens hem alleen maar baat bij als die investeringen hier plaatsvinden. En het gaat ook om investeringen in vergroening, aldus Lahiri. „Maar die is er niet morgen.”

Volgens econoom Sander de Bruyn van onderzoeksbureau CE Delft is vergroening eigenlijk juist een argument om géén steun te geven. „De hoge prijzen voor fossiele energie zijn juist nodig voor de verduurzaming.” Industrieën zullen in dat geval eerder gebruik gaan maken van andere, duurzame energiebronnen.


Lees ook dit nieuwsbericht van afgelopen week: Uitstoot broeikasgassen in tweede kwartaal 9 procent lager

En ja, dat kan ook betekenen dat ze uiteindelijk beter op andere plekken kunnen produceren. Op de lange termijn zou het De Bruyn niet verbazen als energie-intensieve industrieën zich veel in regio’s als Noord-Scandinavië of de Sahara zullen vestigen, waar groene stroom mogelijk het goedkoopst gaat zijn. „Er is de afgelopen twintig jaar al een grote aluminiumindustrie op IJsland ontstaan. Die produceert goedkoop, vanwege waterkrachtenergie en geisers.”

En de bakker op de hoek dan? De Bruyn: „Die concurreert ook niet met een bakker uit een land met een lagere gasprijs. Als je twee bakkerijen in een straat hebt, betaalt de consument op een gegeven moment bij beiden een hogere prijs.” Hoogstens zou je héél gerichte steun kunnen overwegen aan een bakker met een duur nieuw energiecontract terwijl zijn buurman-bakker nog een langer lopend contract heeft, maar dat is zo specifiek dat het hem onmogelijk lijkt. „Hoe dan ook is de consument de klos.” Maar daar is dus juist dat consumentensteunpakket voor.

Maatregelen in andere landen

Ondertussen hebben andere landen – maar zeker niet alle Europese landen – dus wel maatregelen genomen. Dit argument wordt door de industrie ook aangegrepen om steun in Nederland af te dwingen. Maar voor DNB verandert deze ontwikkeling niks aan de conclusie dat het beter is om niet in te grijpen, blijkt uit een uitgebreide schriftelijke reactie op een vraag die NRC hierover stelde.

Volgens DNB is het moeilijk om vast te stellen of het „gelijke speelveld” op dit moment wordt verstoord, omdat de uitgangsposities in alle landen verschillend zijn. In Nederland betalen grote energieverbruikers bijvoorbeeld relatief weinig belasting over elektriciteits- en gasverbruik. Ook was Nederland „relatief ruimhartig” tijdens de coronacrisis ten opzichte van buurlanden.

En misschien wel het belangrijkst: als alle landen tegelijkertijd steun gaan geven, jaagt het de vraag naar energie juist op. En dus de prijs. „Dit ondermijnt juist het effect van compensatie.”

Lees verder…….