Nu armoede een politiek thema is, blijkt het aandeel arme Nederlanders juist gedaald – hoe kan dat?

Valt het wel mee met de armoede in Nederland? Midden in een verkiezingscampagne waarin lijsttrekkers onophoudelijk praten over bestaanszekerheid, bracht het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) woensdag opvallend nieuws: niet eerder, sinds zijn eerste meting in 1977, zag het CBS zó weinig Nederlanders onder de zogeheten ‘lage-inkomensgrens’. Ongeveer 3,8 procent van de Nederlanders, ofwel 637.000 mensen, liep het risico op armoede.

Dat was een scherpe daling ten opzichte van 2021. Toen leefde nog 5 procent van de Nederlanders onder de lage-inkomensgrens, wat voor een alleenstaande neerkomt op een netto-maandinkomen van 1.200 euro.

Deze bevindingen zijn in lijn met cijfers van het Centraal Planbureau (CPB), dat eerder al een scherpe daling van armoede rapporteerde tussen 2021 en 2022: van 6,1 naar 4,7 procent.

Dat in de CPB-cijfers meer mensen in armoede leven, komt door een afwijkende definitie. De inkomensgrens van het CBS is statischer: het bijstandsniveau van 1979, gecorrigeerd voor de jaarlijkse prijsontwikkeling. Het CPB gaat uit van het inkomen dat mensen nú minimaal nodig hebben, op basis van de werkelijke kosten van het levensonderhoud.

De oorzaak

De scherpe daling van armoede én de toegenomen aandacht voor het thema, kennen dezelfde oorzaak: de energiecrisis.

Toen de gasrekening begin vorig jaar hard bleef stijgen, besloot het kabinet-Rutte IV dat grote koopkrachtreparaties nodig waren. Het kabinet verlaagde de energiebelastingen, gaf huishoudens tweemaal 190 euro via de energierekening en introduceerde een energietoeslag van 1.300 euro voor de laagste inkomens. Nu blijkt: deze maatregelen hebben de laagste inkomens niet alleen gestut, maar een deel van hen ook uit de armoede getrokken.

Lees ook Van armoedeval tot werkloosheid: het debat over bestaanszekerheid kent grote dilemma’s

Waar politici lange tijd veel aandacht hadden voor de middenklasse, lijkt de focus nu naar <strong>laagste inkomens</strong> te verschuiven.

Maar er gebeurde nog iets. De stijgende gasrekening, die geleidelijk ook doorwerkte in hogere prijzen in de supermarkt, begon veel grotere groepen Nederlanders te raken. Nederlanders voor wie ‘armoede’ lange tijd een abstract begrip was, ervoeren ineens aan den lijve wat het betekent om geldzorgen te hebben, in meer of mindere mate. Zo kwam het thema nadrukkelijker op de maatschappelijke en politieke agenda te staan.

Daarbij hielp ook een alarmerende waarschuwing van het Centraal Planbureau, in juni vorig jaar. In 2023 dreigen 1,2 miljoen huishoudens, een op de zeven, in de financiële problemen te komen, meldde het CPB. Het kabinet voorkwam dit scenario met nieuwe koopkrachtmaatregelen: ook dit jaar is er een energietoeslag voor de laagste inkomens. Daarnaast zijn twee toeslagen verhoogd en geldt er een prijsplafond voor energie.

Toeslagenaffaire

Maar de aandacht voor armoede nam al toe vóórdat de energiecrisis grotere groepen mensen liet kennismaken met financiële onzekerheid. In de nasleep van de Toeslagenaffaire kwam er meer aandacht voor kwetsbaren in de samenleving, en wordt minder wantrouwend gekeken naar mensen die overheidssteun nodig hebben.

Zo was Rutte IV het eerste kabinet met een minister voor Armoedebeleid: Carola Schouten van de ChristenUnie. En het eerste kabinet met concrete doelstellingen in het coalitieakkoord: onder meer om armoede in 2030 te hebben gehalveerd ten opzichte van 2015.

Voor volgend jaar heeft het (inmiddels demissionaire) kabinet de koopkrachtmaatregelen nog specifieker gericht op de laagste inkomens. De energietoeslag en het prijsplafond vervallen, bleek op Prinsjesdag. In plaats daarvan gaan de huurtoeslag en het kindgebonden budget omhoog, evenals het belastingvoordeel voor werkenden.

Daardoor blijft de armoede ongeveer op peil, volgens het CPB: rond de 4,8 procent. Komt er daarmee iets terecht van de halveringsdoelstellingen van Rutte IV? Dat ligt eraan of ook het volgende kabinet fors geld uittrekt voor armoedebestrijding.

De ambities van partijen liggen op dit punt ver uiteen, liet de doorrekening van verkiezingsprogramma’s woensdag zien. Het Centraal Planbureau raamde daarin per partijprogramma tot welk armoedecijfer de verschillende plannen leiden in 2028.

Lees ook Doorrekening is er: partijen snoeien in fondsen, VVD schrapt alle ontwikkelingshulp

Caroline van der Plas (BBB), Geert Wilders (PVV), Pieter Omtzigt (NSC) en Nicki Pouw-Verweij (BBB) in de Tweede Kamer. Zij lieten hun partijprogramma niet doorrekenen door het CPB.

Om de halvering te halen, zou in 2030 hooguit 3,15 procent van de Nederlanders in armoede moeten leven. Bij D66, GL-PvdA, CU en Volt komt dat doel binnen bereik. Hun programma zou de armoede fors laten dalen, naar rond de 3 procent in 2028.

Bij VVD, CDA en SGP loopt de armoede licht op, naar rond de 5 procent. JA21 laat de armoede sterker stijgen, naar 6,7 procent.

Partijen als NSC, PVV en BBB deden niet mee aan de doorrekening.