Nederland produceert veel films, maar met amper internationaal succes

Nederlandse film In Nederland worden bijna dubbel zoveel films gemaakt als in vergelijkbare Europese landen. Maar internationaal hebben die films erg weinig succes.

Filmposters van Nederlandse films in de periode 2010-2022.
Filmposters van Nederlandse films in de periode 2010-2022. Montage NRC

Nederland produceerde in twaalf jaar 487 speelfilms, bijna het dubbele van vergelijkbare Europese filmlanden. Het buitenland is niet geïnteresseerd: Nederlandse speelfilms halen zelden de hoofdcompetities van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke filmprijzen. Kwalitatief is Nederland een filmdwerg.

Dat valt op te maken uit een rapport van onderzoeksbureau Olsberg SPI over de status van de Nederlandse speelfilm in Europa in opdracht van het Filmfonds. Zaterdag werd het gepresenteerd in de Stadsschouwburg in Utrecht. Olsberg vergelijkt Nederland met vier middelgrote Europese filmlanden: Zweden, Denemarken, Oostenrijk en België.

Er zijn lichtpuntjes. Nederland kan bogen op een traditie van sterke jeugdfilms en documentaires, animatie en virtualreality zijn in opkomst. Nederlanders kijken graag naar Nederlandse films; binnen de Europese Unie is een binnenlands marktaandeel van 16,5 procent zeer respectabel. Maar exporteerbaar zijn onze films niet, en veel prestige genieten ze evenmin.

‘High excellence’

Olsberg stelde een ‘high excellence benchmark’ op: films die zowel artistiek als commercieel succesvol zijn binnen de EU. Het onderzocht hoeveel films uit de top-20 van de vijf genoemde landen van 2010 tot 2022 doordrongen in de hoofdcompetities van de vier toonaangevende filmfestivals – Cannes, Venetië, Berlijn en Sundance – of op de shortlist van de twee grootste filmprijzen: de Oscars en de European Film Awards. Als bijkomende eis moesten de films in de EU minimaal 250.000 bioscoopbezoekers trekken.

Geen enkele Nederlandse speelfilm haalde die elitegroep van ‘high excellence-films’, tegenover 14 Deense, 10 Zweedse, 11 Belgische en 5 Oostenrijkse films. Gaat het om hoofdprijzen – Gouden Palm, Leeuw of Beer, Oscar of European Film Award – dan won Denemarken er in het tijdvak 10, Zweden 5, België 1 – en bleef Nederland met lege handen achter.

Helemaal onzichtbaar is Nederland niet. In 2013 haalde Alex van Warmerdams Borgman Cannes’ hoofdcompetitie, als eerste Nederlandse film in 38 jaar. Drie jaar later drong Martin Koolhovens horrorwestern Brimstone door tot de hoofdcompetitie van Venetië. Die film haalden evenwel geen 250.000 bezoekers, al scheelde dat bij Brimstone (238.000 bezoekers) weinig.

Olsberg geeft enkele indicaties waar het hapert in Nederland. Kort samengevat lijkt dat vooral overproductie te zijn: Nederland richt zich meer op volume dan kwaliteit. Films worden (te) snel geschreven, ontwikkeld en gedraaid en denkt men te weinig na over doelgroep en positionering. Talent wordt onvoldoende gekoesterd. In de 21ste eeuw mist Nederland alom gerespecteerde ‘filmauteurs’ als de Zweed Ruben Östlund, de Denen Lars von Trier en Thomas Vinterberg of de Belgische gebroeders Dardenne; Paul Verhoeven filmde Elle en Benedetta onder Franse vlag. In Nederland brak ook geen groot talent door als de Vlaming Lukas D’hont, die met zijn eerste speelfilms, Girl en Close, direct in de hoofdcompetitie van Cannes stond.

Films worden (te) snel geschreven, ontwikkeld en gedraaid, aan nazorg – promotie en distributie – schort het

Reality check

Zo’n supertalent lijkt een kwestie van geluk, al gelooft Sandra den Hamer, interim-directeur van het Nederlandse Filmfonds dat Nederland filmtalent heeft dat zich in principe met D’hont kan meten. Zij noemt het onderzoek een „reality check”: „Dit rapport komt eigenlijk wel op een goed moment. Voor de corona-pandemie was alles gericht op groei: meer films, meer regelingen, meer activiteiten. De wereld ziet er nu anders uit.”

Met een jaarlijkse omzet van ruim 1,2 miljard euro heeft de Nederlandse filmwereld qua volume weinig te klagen, maar publieksfilms – Gooische Vrouwen, Bon Bini Holland – blijven elders ongezien. Nederlandse films trekken slechts 12 procent van hun publiek in het buitenland, bij de vier andere landen is dat de helft tot zelfs 68 procent (Oostenrijk).

Maar over Gooische Vrouwen gaat Olsbergs onderzoek niet zozeer; dat richt zich op kwaliteitsfilms. Den Hamer: „Het gaat over ons ambitieniveau. Willen we wel een film in Cannes, Venetië of Berlijn? Vinden we dat de moeite waard?”

Dat lijkt een retorische vraag: de vraag is hoe het Filmfonds dat wil realiseren. Het had dit jaar 82 miljoen te verdelen en speelt een centrale rol in de filmsector. Den Hamer zegt dat het Filmfonds vanaf 2024 nog maar 20 filmprojecten per jaar selectief zal steunen: dat waren er 25 tot 30. „We moeten meer geld in minder films steken.”

Dat betekent nog vaker ‘nee’ verkopen dan nu; vorig jaar ploften 164 voorstellen voor speelfilms bij het Filmfonds op de mat. Dat opmerkelijke volume hangt samen met de ‘niet geschoten is nooit raak’-filosofie van veel producenten, die vijf voorstellen indienen in de hoop dat er één wordt gefinancierd. De corona-epidemie hielp niet: toen werden er nauwelijks films gedraaid, maar des te meer bedacht.

Al die voorstellen worden inhoudelijk behandeld, wat een zware tol trekt op het Filmfonds. Om de druk te verlichten treedt per 1 januari 2024 naar Belgisch voorbeeld een pitch-systeem in werking. Filmmakers moeten hun speelfilm pitchen voor een commissie, pas als die de pitch accepteert mogen ze een voorstel indienen. Den Hamer wil filmmakers meer tijd gunnen hun projecten te ontwikkelen, na te denken over voor wie ze de film maken en waarom nu. Geeft het Filmfonds een film eenmaal het groene licht, dan zal het minder controle uitoefenen. Ook wil ze investeren in nazorg in de vorm van promotie en (buitenlandse) distributie van films.

Wie gaat die mooie voornemens uitvoeren? Vorige week liet Filmfonds-directeur Bero Beyer, sinds januari in de ziektewet met een burn-out, weten dat hij ermee stopt. Den Hamer neemt part-time de zaken waar, pas medio 2024 gaat het Filmfonds pas op zoek naar een opvolger. Filmmaker Martin Koolhoven noemde het Filmfonds zaterdag in Utrecht „stuurloos” en daagde Den Hamer uit zich uit te spreken: gaat zij het Filmfonds leiden of is ze een tussenpaus? Zijn steun had ze.

Den Hamer verwerpt de kwalificatie ‘stuurloos’, maar zet zich komend jaar full time in voor het Filmfonds. „Ik wel deze veranderingen doorvoeren en daarna zoeken we een opvolger.” Is zij zelf kandidaat? „Dit is super leuk om te doen, maar ik vind het ook wel tijd voor een nieuwe generatie.”

Lees ook: De Nederlandse film kantelde in 2016 Lees ook: Nederlands Filmfonds neemt te weinig risico, zeggen filmmakers

Lees verder…….