Maryse Condé wist de zwarte diaspora indrukwekkend te verbeelden

‘Ik wilde een boek schrijven, maar vrouwen horen helaas niet te schrijven. Alleen mannen hebben het recht ons te vervelen met hun proza’, laat Maryse Condé in 1986 een personage in haar roman Tituba zeggen. De Franstalige schrijfster overleed dinsdag op 87-jarige leeftijd. Jarenlang was ze torenhoog favoriet om de Nobelprijs voor Literatuur te krijgen. Maar het is er ten onrechte nooit van gekomen. Wel kreeg ze in 2018 de Alternatieve Nobelprijs voor Literatuur.

Condé, geboren in 1937 in de Franse kolonie Guadeloupe, groeide zelf ook op met het idee dat ‘haar soort mensen’ niet schreef. Als tamelijk eenzaam kind, de jongste van acht, beleefde ze weinig plezier aan zaken waarmee haar leeftijdgenoten zich amuseerden, zoals fietstochten naar het strand. Ze zonderde zich af met verhalen, waar haar moeder – een devoot katholiek – haar vaak om berispte. Verhalen waren leugens, dat moest de kleine Condé al vroeg leren. „Ik was bijna geen schrijver geworden”, vat Condé haar jeugd samen in The New York Review of Books. Maar ze werd het toch: de verhalen werden steeds talrijker in haar hoofd.

Haar definitieve keuze voor de literatuur maakte ze toen ze als tienjarig meisje in de ban raakte van Emily Brontë’s Wuthering Heights. „Ik ben Emily Brontë”, had ze geroepen, toen ze aankondigde dat ook zij een groot schrijver zou worden. Niet alleen haar moeder was tegen, maar ook de rest van haar omgeving bleef bij het standpunt dat meisjes uit Guadeloupe geen schrijver worden. De twijfel aan haar eigen kunnen die zo werd gezaaid, bleef lang hangen. Maar toen ze het eenmaal was, kwam ze zelfs met een antwoord op de roman van Brontë. In 1996 verscheen Bovenwindse hoogten, een herschrijving van Wuthering Heights. De destructieve Heathcliff is hier een demonische, zwarte vondeling, Razyé, die wraak neemt op zijn omgeving.

Koloniaal verleden

Het al eerder genoemde Tituba – dat gebaseerd is op het 17de-eeuwse verhaal over een zwarte vrouw die als heks was veroordeeld maar, anders dan de witte ‘heksen’ uit die tijd, eeuwen later nog steeds niet was gerehabiliteerd – is kenmerkend voor haar oeuvre. Niet alleen mengt ze hier, zoals in veel van haar werk, geschiedenis met verbeelding, ze legt ook een kant van de geschiedenis bloot die onderbelicht is gebleven, of zoals in het geval van Tituba zelfs is vergeten.

Thuis was ze niet met die kant van de geschiedenis opgegroeid, haar ouders hadden zich ontworsteld aan de armoede en zich volledig ‘aangepast’ aan de Franse manier van denken. Frankrijk was het paradijs op aarde, leerde ze van haar ouders. Pas wanneer Condé als zestienjarige in Parijs literatuurwetenschappen gaat studeren leert ze meer over de rol van het koloniale verleden op haar afkomst en over de slavernij.

Waar ze thuis altijd Franse klassieken had gelezen, maakte ze nu opeens kennis met het gedachtegoed van de schrijver en pan-Afrikaanse filosoof Frantz Fanon en later met de werken van Aimé Césaire. De aanslagen op Charlie Hebdo in 2015 haalden haar bewondering voor de négritude-theorie van Césaire onderuit, vertelde ze in The Guardian.

Papierversnipperaar

Na haar tijd in Parijs woont ze enkele jaren in verschillende Franstalige landen in West-Afrika om daar les te geven. Ze trouwt er met de acteur Mamadou Condé en sticht met hem een gezin in het net onafhankelijk geworden Guinee van de socialist Sékou Touré. Nadat haar huwelijk stukloopt, vertrekt ze naar Ghana en later naar Senegal, om zich nergens thuis te voelen. Ze keert terug naar Guadeloupe, woont deels in de VS en Frankrijk.

De ervaringen werden bepalend voor haar werk, dat draait om identiteit, zwarte diaspora en de rol van je bestaanswortels, maar ook om de positie van de vrouw en over de banden tussen Afrika en de Caraïben.

Ze debuteerde relatief laat, op haar 40ste, met de roman Hérémakhonon (1976), die zich afspeelt in een fictief, dictatoriaal land en waarin het gaat om de rol van je bestaanswortels. Het boek werd slecht ontvangen en de onverkochte exemplaren belandden in de papierversnipperaar.

Internationaal succes oogst ze met het epos en tweeluik Ségou (1984/1985), dat zich afspeelt in Mali. Dit verhaal begint met een spoedberaad omdat er een witte man aan de rivier staat met de mededeling dat hij niets komt kopen of verkopen, maar alleen komt kijken. In het dorp geloven ze er niets van: als er eenmaal één witte man is, volgen er binnen de kortste keren een heleboel. Het is het startpunt van een indrukwekkende roman vol geschiedenis en familieverhalen over het uiteen scheuren van een rijk door oprukkende islam en christenen: ‘Alle waarden waren in verval geraakt. Sommigen hadden voor één god gekozen. Anderen hielden het bij verschillende. De eersten beriepen zich op een zekere kennis die de anderen beweerden te minachten. De duizenden banden die van een volk een volk maken en niet alleen maar een opstelling van mensen, hadden ze verscheurd’, mijmert een van de personages.

De gevolgen van het Frans kolonialisme tegenover de roep om jihad, zijn bepalend voor de familiegeschiedenis maar ook over de veranderende rol van de verbeelding en wat er gebeurt wanneer lofzangers plaats maken voor ingetogen vroomheid.

Lees ook Guadeloupe bestaat!

In een interview zei ze hier zelf over: „Tot dan waren we voor onze eigen herinnering immers afhankelijk van wat de Fransen aan geschiedschrijving gedaan hadden. Ik zag het schrijven van historische romans als het werk van een tussenpersoon, iemand die bemiddelde tussen het verleden en het heden van een volk. Vandaag denk ik dat een schrijver zich alleen moet houden aan de waarheid van het verhaal dat hij of zij wil vertellen.”

Haar roman Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivanka (2017) bevestigt dat beeld. Veel elementen uit het vroege werk zijn in deze familiegeschiedenis terug te vinden. En ook dit boek draait om de vraag in hoeverre je verleden bepaalt wie je wordt. In dit geval gaat het om de uiteenlopende toekomst van een tweeling: de een komt terecht bij de Franse politie, de ander radicaliseert.

Toen Condé in 2018 de alternatieve Nobelprijs ontving, schreef ze dat ze vreesde dat de stem uit Guadeloupe wereldwijd vergeten werd. De officieuze prijs gaf in ieder geval gehoor aan haar geluid en was bovendien een ontkrachting van de gedachte dat schrijven niets was voor mensen zoals zij.