Kijk eens naar de Noordzee als een meeuw of zeehond

Foto David van Dam

Onder water Dieren tellen zegt niet zoveel over hoe het echt met het zeeleven gaat, waarschuwen onderzoekers.

In de jaren 70 kwam hij in het Nederlandse deel van de Noordzee nog regelmatig kabeljauwen tegen van anderhalve meter, zegt zeebioloog Kees Camphuysen. „Nu is het al heel wat als ze een centimeter of 50 zijn. De grote jongens zwemmen er simpelweg niet meer.” Hij vaart al vijf decennia regelmatig op onderzoeksschepen op de Noordzee om ecologisch onderzoek te doen, de laatste jaren vanuit Texel als medewerker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).

Die schriele vissen baren hem zorgen over de staat van de Noordzee, zegt Camphuysen. Wat het volgens hem vooral laat zien, is dat op basis van alleen getallen eigenlijk niet goed te zeggen is hoe het gáát met het zeeleven. Het ligt voor de hand om voor een antwoord op die vraag soorten te tellen: kijken of hun aantallen toe- of afnemen in de laatste jaren. De jaarkoersen van de wijting, de zeehond, de tong, de tarbot, de kabeljauw erbij te pakken. Dan zie je dat sommige dalen, sommige stijgen. Sommige soorten laten (zeer licht) herstel zien ten opzichte van het absolute dieptepunt voor veel soorten zo’n 10, 15 jaar geleden. Op dat soort cijfers wordt vaak natuur- en visserijbeleid gebaseerd.

Maar wie daarop focust, mist cruciale informatie en langetermijnontwikkelingen, vindt Camphuysen. Hoe groot de dieren zijn, hoe gezond, hoe genetisch divers de populatie, hoe weerbaar tegen veranderingen, hun effect op andere dierenpopulaties, het effect op natuurlijke cycli als stromingspatronen, seizoenen, en ook klimaatverandering. „We tellen ons suf, maar wat meten we eigenlijk?”

Tienduizenden windmolens

Behalve over de visserij, scheepvaart en zandwinning hebben onderzoekers en natuurorganisaties ook zorgen over de toename van windmolens op zee. Want hoe zien die eruit vanuit het perspectief van zeedieren? Vogels vliegen soms tegen de wieken te pletter, grote zeedieren kunnen moeilijker navigeren. En ook andere gevolgen worden langzaam duidelijker. „Vissen, waaronder haaien en roggen, kunnen last hebben van elektromagnetische velden die worden geproduceerd door de elektriciteitskabels van de windturbines”, zegt Tinka Murk, hoogleraar ecologie van zeedieren aan Wageningen University & Research. Haaien en roggen gebruiken elektromagnetische signalen voor het vinden van prooien en kunnen door de kabels in de war raken. Ook zijn er volgens Murk tekenen dat de straling de ontwikkeling verstoort van babyhaaien die in eikapsels zitten rond de parken en kabels.

Vergeleken met een eeuw terug is de zeebodem een woestijn

Offshorebedrijven en politici die de energietransitie willen aanjagen, wijzen op de positieve effecten die windmolens óók op het zeeleven hebben: omdat de funderingen stevige ondergrond bieden, kunnen daar oesters en mossels groeien. Riffen van die schelpdieren zijn normaal gesproken aanjagers van biodiversiteit vanwege alle vissen, krabben, plankton en andere organismes die beschutting en voedsel bieden. Veel energiebedrijven proberen hun windmolens de laatste tijd extra geschikt te maken voor de aangroei van schelpenbanken. De Nederlandse overheid stelt daarnaast ook veel ecologische criteria aan de bouw van windparken. Bedrijven plaatsen samen met onderzoekers sensoren en camera’s rond de windmolens om het effect op zeeleven te monitoren en gebruiken kunstmatige intelligentie om veranderingen in het gedrag van dieren beter in kaart te brengen.

Lawaai is grootste probleem

De windmolens staan er grotendeels pas net. Er is nog weinig bekend over de ecologische effecten van al die windparken op lange termijn, en dat leidt tot grote dilemma’s, zegt Van de Staak. „Natuurlijk lijdt de zeenatuur ook onder de klimaatopwarming en windmolens zijn belangrijk voor de energietransitie. Maar soms wordt vergeten dat we naast een klimaatcrisis ook een biodiversiteitcrisis hebben.”

Wat in elk geval al wel duidelijk is, is hoe extreem het geluid is bij de aanleg van windmolenparken. „Het lawaai is misschien wel de grootste vervuiling in de Noordzee”, zegt hoogleraar Tinka Murk. „Veel vissensoorten communiceren met elkaar met geluiden.” Op sommige plekken in de zee is het pieklawaai door de zeevaart en de aanleg van windmolenparken meer dan 150 decibel. Dat is een geluidssterkte die bovenwater een menselijk trommelvlies kan laten scheuren. De offshorebedrijven werken wel aan kortere heitijden en technieken voor geluidsdemping bij de aanleg. „Maar dat geluid verstoort zeker het ecosysteem”, zegt Murk.

Hoe energiebedrijven en overheden bepalen wat de milieu-effecten van windmolens zijn, is exemplarisch voor de „te simpele, verkavelde, antropocentrische blik” op de Noordzee, vindt Kees Camphuysen van het NIOZ. Vaak wordt slechts een klein gebied rondom de windmolens onderzocht, meestal slechts een korte periode, volgens hem. „Ja, het kan dat er dan even meer schelpdieren of vissen rondom windmolens zijn, maar wat weet je dan eigenlijk?”

Je moet niet kijken naar aparte soorten en tijdelijke fluctuaties in aantallen dieren. Maar je moet kijken of er voldoende „habitats van goede kwaliteit” zijn, en „complexe en complete voedselwebben” zegt ook Tinka Murk. En met die laatste gaat het ronduit slecht: „De laatste jaren stabiliseert de situatie in de Noordzee enigszins, maar vergeleken met honderd jaar geleden is de zeebodem helaas echt een woestijn.”

Behalve oesterbanken zijn ook zeegrasvelden, vroeger talrijk, vrijwel helemaal verdwenen. Er zijn bijna geen grote roofvissen meer zoals tonijnen, ‘top-predatoren’ die belangrijk zijn voor het in toom houden van kleinere soorten en die een sleutelrol spelen in gezonde ecosystemen.

Wel put Murk veel hoop uit hoe snel zee-ecosystemen zich kunnen herstellen, als gebieden worden beschermd en behandeld als met elkaar verbonden ecosystemen. „Als je de natuur de kans geeft, pakt ze die meteen, en dan kan je binnen enkele jaren enorme verbeteringen zien.”

Illustraties: Indra Bangaru

Lees verder…….